ECLI:NL:CBB:2021:882

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
20/683
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij registratie fosfaatrechten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een VOF en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de registratie van fosfaatrechten die door de VOF zijn aangevraagd. Het primaire besluit van 20 oktober 2018, waarin de registratie van de overdrachten van fosfaatrechten van een derde aan de VOF werd afgewezen, leidde tot bezwaar van de VOF. De VOF stelde dat de beschikking waarin het aantal fosfaatrechten van de derde was vastgesteld niet had mogen worden herzien. Het bestreden besluit van 7 april 2020 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit en ongegrond voor zover gericht tegen het primaire besluit. De VOF heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 22 juli 2021 is de VOF niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College oordeelde dat de VOF geen procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de registratie van de fosfaatrechten. Dit oordeel is gebaseerd op de vaste rechtspraak, waarin is vastgesteld dat een belanghebbende procesbelang heeft als het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd daadwerkelijk bereikt kan worden en feitelijk betekenis heeft voor de belanghebbende. De VOF had geen belang bij de registratie van de resterende fosfaatrechten, aangezien een eerdere overdracht van 28,8 kg fosfaatrecht op 31 december 2019 al was goedgekeurd.

Het College concludeert dat de VOF geen schade heeft geleden als gevolg van het weigeren van de registratie van de overdracht, omdat zij niet heeft aangetoond dat er schade is ontstaan door de onrechtmatige besluitvorming. De uitspraak van het College is dat het beroep van de VOF niet-ontvankelijk wordt verklaard, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 14 september 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak tussen

[naam VOF] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Herczog).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2018 (het primaire besluit) is de registratie van de overdrachten van fosfaatrechten van [naam] aan appellante afgewezen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en zich op het standpunt gesteld dat de beschikking waarin het aantal fosfaatrechten van [naam] is vastgesteld niet had mogen worden herzien.
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit gericht aan [naam] , en ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het primaire besluit.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover het betreft de ongegrondverklaring van de bezwaren.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 27 januari heeft [naam] een melding gedaan voor de overdracht van 47,77 kg fosfaatrecht aan appellante.
1.2
Bij besluit van 20 september 2018 is het fosfaatrecht van [naam] herzien en (lager) vastgesteld op 29 kg. Bij primair besluit I is de overdracht van de 47,77 kg fosfaat afgekeurd omdat [naam] als gevolg van de herziening niet meer over voldoende fosfaatrechten beschikte.
1.3
Op 28 december 2018 heeft [naam] een melding gedaan van de overdracht van 28,8 kg fosfaatrecht aan appellante. Op 31 december 2018 is de overdracht verwerkt.
1.4
Op 17 januari 2019 is het besluit van 20 september 2020, waarin het aantal fosfaatrechten van [naam] is herzien, ingetrokken en is het fosfaatrecht opnieuw vastgesteld op 48 kg.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit van 20 september 2018 gericht aan [naam] , omdat appellante slechts een afgeleid belang heeft bij die beschikking. De stelling van appellante dat sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel omdat niet in alle gevallen waarin fosfaatrecht was verkocht, registratie van overdracht is geweigerd, heeft verweerder betwist. De overdracht is geweigerd in alle gevallen tenzij de verkoop voor 29 maart 2018 was geregistreerd. In die gevallen is het fosfaatrecht ook herzien. Appellante is er voor haar verzoek om vergoeding van schade op gewezen dit in een separate procedure te doen.
3. Appellante stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder het vertrouwensbeginsel
heeft geschonden. Verder is het bestreden besluit genomen in strijd met het
zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het
motiveringsbeginsel uit artikel 7:12 van de Awb. In het gespreksverslag van de telefonische
hoorzitting is het volgende vermeld:
“[De gemachtigde van appellante] gaf aan dat zijn cliënt een schadeverzoek wil indienen en hiervoor is vereist dat er sprake is van een onrechtmatig besluit. Ik heb uitgelegd dat in deze zaak achteraf kan worden vastgesteld dat de herziening van [naam] . waarbij VOF geen belanghebbende is (afgeleid belang) wel doorwerking heeft, in die zin dat achteraf gezien vastgesteld moet worden dat ook de afwijzing van de overdracht onrechtmatig was. Dit zal in de beslissing op bezwaar worden toegelicht.”
Verweerder heeft dit in het bestreden besluit echter niet nader toegelicht. Appellante heeft de
toezegging dat het bestreden besluit onrechtmatig is nodig voor de procedure die zij
wil starten voor de vergoeding van door haar geleden schade.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Appellante is geen belanghebbende bij het herzieningsbesluit van [naam] en verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van het College van 26 april 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:442). Voor het overige stelt verweerder zich op het standpunt dat om aanspraak te maken op fosfaatrechten na overdracht, deze moet worden verwerkt en goedgekeurd door verweerder. Nu de overdracht niet was goedgekeurd, kon appellante geen aanspraak maken op de rechten. Appellante en [naam] hebben opnieuw een melding van een overdracht gedaan van 28,8 kg, deze is goedgekeurd en verwerkt. Dat er door verweerder uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit appellante mocht afleiden dat verweerder een bevoegdheid zou uitoefenen jegens appellante, blijkt volgens verweerder niet.
5.1
Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van 18 december 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:690), heeft een belanghebbende procesbelang als het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor de belanghebbende feitelijk betekenis kan hebben. Een formeel of een principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Indien een procesbelang ontbreekt, dan is het beroep niet-ontvankelijk.
5.2
Het College oordeelt dat appellante geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de registratie van die fosfaatrechten. Appellante en [naam] hebben op 28 december 2019 een overdracht van 28,8 kg fosfaatrecht gemeld, die op 31 december 2019 door verweerder is goedgekeurd. Appellante heeft zich niet op het standpunt gesteld dat zij nog belang heeft bij de registratie van de resterende 20 kg.
5.3
Voor zover het procesbelang van appellante zou bestaan uit haar verzoek om vergoeding van de door haar gestelde schade, oordeelt het College dat appellante niets heeft gesteld waaruit blijkt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het weigeren van de registratie van de overdracht. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College 13 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:729) volgt dat de verzoeker om schadevergoeding aannemelijk moet maken dat hij schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. Appellante heeft haar stelling dat schade is geleden op geen enkele wijze onderbouwd.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van J.M.M. van Dalen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2021.
De voorzitter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.