In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een VOF en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de registratie van fosfaatrechten die door de VOF zijn aangevraagd. Het primaire besluit van 20 oktober 2018, waarin de registratie van de overdrachten van fosfaatrechten van een derde aan de VOF werd afgewezen, leidde tot bezwaar van de VOF. De VOF stelde dat de beschikking waarin het aantal fosfaatrechten van de derde was vastgesteld niet had mogen worden herzien. Het bestreden besluit van 7 april 2020 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het herzieningsbesluit en ongegrond voor zover gericht tegen het primaire besluit. De VOF heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 22 juli 2021 is de VOF niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College oordeelde dat de VOF geen procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de registratie van de fosfaatrechten. Dit oordeel is gebaseerd op de vaste rechtspraak, waarin is vastgesteld dat een belanghebbende procesbelang heeft als het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd daadwerkelijk bereikt kan worden en feitelijk betekenis heeft voor de belanghebbende. De VOF had geen belang bij de registratie van de resterende fosfaatrechten, aangezien een eerdere overdracht van 28,8 kg fosfaatrecht op 31 december 2019 al was goedgekeurd.
Het College concludeert dat de VOF geen schade heeft geleden als gevolg van het weigeren van de registratie van de overdracht, omdat zij niet heeft aangetoond dat er schade is ontstaan door de onrechtmatige besluitvorming. De uitspraak van het College is dat het beroep van de VOF niet-ontvankelijk wordt verklaard, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 14 september 2021.