ECLI:NL:CBB:2021:852

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
20/928
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 op basis van inschrijving handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een ondernemer tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. De ondernemer had zijn aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij op de peildatum van 15 maart 2020 niet ingeschreven stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De ondernemer stelde dat hij op 1 maart 2020 was gestart met zijn onderneming en dat hij zijn inschrijving bij de KvK had gedaan, maar de inschrijving was pas op 7 april 2020 geregistreerd met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor tijdige inschrijving bij de KvK bij de ondernemer ligt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de Beleidsregel af te wijken. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de ondernemer niet voldeed aan de voorwaarden van de Beleidsregel. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/928

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Rijn en mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
1. Verweerder heeft de aanvraag van appellant afgewezen, omdat de onderneming van appellant op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemer is om zijn bedrijf tijdig en op de juiste wijze in het handelsregister te registreren. Volgens verweerder is niet gebleken dat de te late inschrijving appellant niet verweten kan worden. Evenmin is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellant
2. Appellant voert aan dat hij op 1 maart 2020 is gestart met zijn onderneming. Dat is ook de datum van inschrijving bij de KvK. De onderneming heeft maar heel kort op zijn privéadres ingeschreven gestaan. Het vestigingsadres is gewijzigd na het tekenen van het huurcontract. Appellant stelt dat zijn omzetverlies minimaal € 4.000,- is geweest in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 en verwijst daarbij naar de huurfacturen van de maanden maart en april. Verder vindt appellant het onterecht dat hij geen tegemoetkoming ontvangt, maar andere ondernemingen in vergelijkbare omstandigheden wel.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het uittreksel van de KvK volgt dat appellant zich op 7 april 2020 in het handelsregister heeft laten registreren, met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020. Dit betekent dat appellant op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister en dus niet voldoet aan de voorwaarden, zoals opgenomen in de Beleidsregel. Verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het bepaalde in de Beleidsregel af te wijken en stelt dat de aanvraag om een tegemoetkoming terecht is afgewezen.
Beoordeling door het College
4. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
5. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel is dat de onderneming vóór de peildatum van 15 maart 2020 is opgericht en ingeschreven in het handelsregister bij de KvK. Daarnaast hoeft verweerder bij het beoordelen van de aanvraag geen rekening te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. In het geval van appellant heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen, omdat de onderneming van appellant pas ná 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister.
6. Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat de bijzondere omstandigheden die appellant ter zitting naar voren heeft gebracht, geen afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen. Wat betreft de stelling van appellant dat andere ondernemingen in vergelijkbare situaties wel een tegemoetkoming hebben ontvangen, overweegt het College dat appellant niet duidelijk heeft gemaakt om welke ondernemingen dit precies gaat. Het College kan daardoor niet vaststellen of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt , in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.