ECLI:NL:CBB:2021:85

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
19/337
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en de Nitraatrichtlijn: Beoordeling van staatssteun en motiveringsgebrek

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 januari 2021, zaaknummer 19/337, staat de beoordeling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van de appellante werd vastgesteld op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast, terwijl het bestreden besluit van 8 januari 2019 het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde.

Tijdens de zitting op 23 november 2020 zijn partijen niet verschenen. De appellante betoogde dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun. Het College heeft deze argumenten verworpen en verwezen naar eerdere uitspraken waarin deze kwesties al aan de orde waren gekomen. Het College concludeerde dat er geen motiveringsgebrek was en dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen.

De uitspraak benadrukt dat artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) staatssteun verbiedt, tenzij de verdragen dat toestaan. Het College oordeelde dat de beroepsgronden van appellante niet opgingen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, met mr. N.C.H. Vrijsen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 19/337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld
.
Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt, kort gezegd, staatssteun, tenzij de verdragen dat wel toestaan. Artikel 107, derde lid, sub c, van het VWEU staat onder voorwaarde staatssteun toe om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken.
Feiten
2.1
Appellante exploiteert een melkveebedrijf.
2.2
In het primaire besluit is verweerder uitgegaan van 81 melk- en kalfkoeien en 81 stuks jongvee op de peildatum 2 juli 2015.
2.3
Het bedrijf van appellante is niet grondgebonden. Verweerder heeft daarom bij de toekenning van fosfaatrechten aan appellante de generieke korting berekend. De korting komt overeen met 389,39 kilogram fosfaatrecht.
De beroepsgronden
3. Appellant voert in beroep, samengevat, aan dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten, dan wel dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Deze gronden kunnen, anders dan verweerder meent, bij wege van exceptieve toetsing aan de orde komen. Appellante stelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
Het standpunt van verweerder
4. Verweerder stelt dat van strijd met de Nitraatrichtlijn en het verbod op ongeoorloofde staatssteun geen sprake is. Volgens verweerder is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de door appellante aangevoerde gronden. Verweerder is van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
Bespreking van de beroepsgronden
5.1
Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt. Het College verwijst naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) en 26 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:615).
5.2
Verweerder is in het bestreden besluit voldoende ingegaan op hetgeen appellante in bezwaar heeft aangevoerd. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
Slotsom
6.1
Het beroep is ongegrond
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen