ECLI:NL:CBB:2021:84

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
19/336
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en de Nitraatrichtlijn: beoordeling van individuele en buitensporige lasten

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 januari 2021, betreft het een geschil tussen Maatschap [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het fosfaatrechtenstelsel. Appellante, een melkveebedrijf, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van appellante is vastgesteld op 3.769 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante betoogt dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het College oordeelt dat de bewijslast voor het aantonen van een individuele en buitensporige last bij appellante ligt, maar dat zij hierin niet is geslaagd. Appellante heeft enkel gesteld dat er sprake is van een dergelijke last zonder deze stelling voldoende te onderbouwen. Het College verwijst naar eerdere uitspraken waarin deze kwesties zijn behandeld en concludeert dat het beroep ongegrond is. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderbouwing van claims over individuele lasten in het kader van het fosfaatrechtenstelsel.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 19/336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 7 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt, kort gezegd, staatssteun, tenzij de verdragen dat wel toestaan. Artikel 107, derde lid, sub c, van het VWEU staat onder voorwaarde staatssteun toe om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken.
1.3
Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
Feiten
2. Appellante exploiteert een melkveebedrijf. Op de peildatum van 2 juli 2015 hield appellante op haar bedrijf 70 melk- en kalfkoeien en 53 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 3.769 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De beroepsgronden
4.1
Appellante voert in beroep, samengevat, aan dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten, dan wel dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Deze gronden kunnen, anders dan verweerder meent, bij wege van exceptieve toetsing aan de orde komen.
4.2
Appellante voert verder aan dat anders dan verweerder stelt er op haar wel een individuele en buitensporige last rust. Er is ter zake sprake van een motiveringsgebrek. Er is immers fors geïnvesteerd en sprake van een groot financieel nadeel voor het bedrijf, omdat er op de peildatum van 2 juli 2015 onvoldoende dieren op het bedrijf aanwezig waren. Het bedrijf lijdt grote schade hetgeen voldoende in bezwaar is uiteengezet. De last is zonder enige twijfel buitensporig.
Het standpunt van verweerder
5.1
Verweerder stelt dat van strijd met de Nitraatrichtlijn en het verbod op ongeoorloofde staatssteun geen sprake is. Evenmin wordt artikel 1 EP geschonden. Hij heeft de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en gewezen op de uitspraken van het College die hierover al zijn gedaan.
5.2
Verder betwist verweerder dat op appellante een individuele en buitensporige last rust. Kort en zakelijk weergegeven stelt verweerder dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot het aannemen van een individuele buitensporige last. Het bedrijf van appellante is niet individueel afwijkend van andere bedrijven die met het oog op de beëindiging van het melkquotum zijn gaan uitbreiden. Appellante heeft volgens verweerder bovendien niet alle benodigde vergunningen overgelegd waaruit blijkt hoeveel dieren zij op de peildatum van 2 juli 2015 mocht houden.
5.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in het bestreden besluit voldoende heeft gereageerd op de beroepsgronden van appellante. Voor zover nodig heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld met zijn verweerschrift.
Bespreking van de beroepsgronden
6.1
Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt. Het College verwijst naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) en 26 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:615).
6.2
De bewijslast dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt, ligt bij appellante. Appellante heeft daaraan niet voldaan nu zij in beroep alleen heeft aangevoerd dát er sprake is van een zodanige individuele en buitensporige last en heeft verwezen naar hetgeen zij in bezwaar heeft uiteengezet. Appellante heeft daarbij niet onderbouwd in welk opzicht verweerders motivering in het bestreden besluit ontoereikend is. Gelet daarop faalt bovendien de beroepsgrond dat het bestreden besluit op dat punt onvoldoende is gemotiveerd. Van een motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar kan pas sprake zijn als minimaal een begin van een argumentatie is verschaft waarom de in dat besluit gegeven motivering onjuist zou zijn.
Slotsom
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen