ECLI:NL:CBB:2021:757

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
20/1094
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing tegemoetkoming op grond van Beleidsregel COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een VOF tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. De aanvraag werd afgewezen omdat de SBI-code waaronder de appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet in de bijlage van de Beleidsregel stond. Het bestreden besluit van de minister, dat het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde, werd door het College beoordeeld.

Tijdens de zitting op 9 juli 2021 heeft de appellante betoogd dat de SBI-code die zij voorstelde, namelijk die voor 'Organiseren van congressen en beurzen', wel van toepassing zou moeten zijn. De minister stelde echter dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkwam met deze SBI-code en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden. Het College oordeelde dat de minister zijn beleid consistent had toegepast en dat de registratie in het handelsregister leidend was. De appellante had niet voldoende onderbouwd dat het bestreden besluit in strijd was met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Het College concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de registratie in het handelsregister en de toepassing van de Beleidsregel in deze context.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[naam VOF] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. E. van Sark),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Meijerink en mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens appellante zijn tevens verschenen [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
Appellante heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend.
Over de onderneming was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code [nummer 1] (‘Verhuur van onroerend goed’) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Verhuur van trainings-, vergader- en praktijkruimte’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellante op de peildatum
15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellante
4. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat zou moeten worden aangesloten bij SBI-code [nummer 2] (‘Organiseren van congressen en beurzen’). Verweerder stelt dat hij onderzoek heeft verricht en op basis daarvan heeft geconcludeerd dat deze SBI-code niet past bij de bedrijfsomschrijving van appellante en dat er geen andere passende SBI-code van toepassing kan worden verklaard. Verweerder beschrijft echter niet waaruit dat onderzoek heeft bestaan. De enkele mededeling dat er onderzoek is gedaan is daarvoor onvoldoende. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast wijst appellante erop dat het aantal bedrijven dat alsnog in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Beleidsregel steeds is uitgebreid en dat de opvolger van de Beleidsregel de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) is uitgebreid naar alle bedrijven in Nederland, zonder selectie op basis van SBI-codes. Er is dus sprake van een glijdende schaal en dat maakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van de Beleidsregel alsnog tot toekenning van de tegemoetkoming moet overgaan.
Ter zitting heeft appellante betoogd dat het College niet bevoegd is om op haar beroep te beslissen. Daarnaast heeft zij betoogd dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan de motie Moorlag (Kamerstukken II, 2019-2020, 35438, nr. 13) en dat het bestreden besluit in strijd is met (onder andere) artikel 16 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en overige Europese regelgeving.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsomschrijving zoals deze op 15 maart 2020 luidde niet past bij SBI-code [nummer 2] , omdat uit die omschrijving niet kan worden afgeleid dat appellante congressen en beurzen organiseert. Verweerder is van mening dat de bedrijfsomschrijving aansluit bij de geregistreerde SBI-code [nummer 1] . Uit de Beleidsregel volgt dat de beoordeling plaatsvindt aan de hand van de registratie in het handelsregister en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden. Dat voor de TVL andere voorwaarden gelden, doet niet af aan de bevoegdheid van verweerder om de aanvraag van appellante op grond van de voorwaarden in de Beleidsregel af te wijzen.

Beoordeling door het College

6. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat het College zich bevoegd acht te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Beleidsregel. Verder heeft het College daarin geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast. Het College komt daarom niet toe aan de vraag of verweerder voldoende invulling heeft gegeven aan de motie Moorlag.
7. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
8. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat daar in dit geval geen sprake van is. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht waarom hij vindt dat de bedrijfsomschrijving van appellante niet past bij de door haar aangedragen SBI-code [nummer 2] . Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat er in Bijlage 1 geen andere passende SBI-code te vinden is. Van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek is dan ook geen sprake. Dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het Handvest en overige Europese regelgeving heeft appellante pas ter zitting voor het eerst aangevoerd en bovendien niet nader onderbouwd, zodat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
9. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen. Dat vanaf het vierde kwartaal van 2020 meer bedrijven in aanmerking komen voor de TVL, maakt niet dat al deze bedrijven ook (alsnog) in aanmerking dienen te komen voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel. De TVL is een andere regeling, met een andere wettelijke grondslag en andere voorwaarden.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.