In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een vleesveehouderij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister die het fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet (Msw) had vastgesteld. De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 748 kg, dit verlaagd naar 627 kg en uiteindelijk verhoogd naar 2.382 kg op basis van de knelgevallenregeling. Appellante stelde dat de minister ten onrechte geen fosfaatrechten had vastgesteld voor 46 stuks mannelijk jongvee jonger dan een jaar en dat het fosfaatrecht verhoogd moest worden naar 2.845 kg omdat zij een grondgebonden bedrijf exploiteert. Het College oordeelde dat de minister terecht geen fosfaatrecht had vastgesteld voor het jongvee, omdat deze dieren niet als melkvee konden worden aangemerkt. Het College concludeerde dat de minister niet gehouden was tot schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn, maar oordeelde uiteindelijk dat appellante recht had op € 1.000,- schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase. Het beroep tegen het bestreden besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond werd verklaard. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante.