8.3Het College is met de accountantskamer van oordeel dat appellant het verwijt treft dat hij het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft geschonden. Het College stelt vast dat de concept-aandeelhoudersovereenkomst zelf niet is ondertekend, maar dat de aandeelhouders op 18 juli 2007 schriftelijk hebben verklaard dat zij, vooruitlopend op de ondertekening van de concept aandeelhoudersovereenkomst, hebben besloten dat deze leidend is, ingeval van overlijden of ziekte van een van de natuurlijke personen/aandeelhouders. Dat appellant daarvan is uitgegaan acht het College daarom op zichzelf begrijpelijk. Desondanks blijkt dat de aandeelhouders in twee gevallen – de uittreding van [naam 9] in 2010 en de toetreding van [naam 14] in 2011 – in relevante mate van de concept-aandeelhoudersovereenkomst zijn afgeweken. Appellant heeft in het (concept)rapport bij de waardebepaling van de participatie van [naam 3] (via [naam 4] B.V.) in [naam 5] geen rekening gehouden met deze twee gevallen. Daarmee heeft hij het uitgangspunt dat de aandeelhoudersovereenkomst aan de waardebepaling ten grondslag moet worden gelegd onvoldoende gerelativeerd. Appellant had meer aandacht had moeten besteden aan de (veel hogere) waardering die heeft plaatsgevonden bij de uittreding van [naam 9] en de toetreding van [naam 14] , waaruit blijkt dat betrokken partijen zich kennelijk niet gebonden achtten aan de wijze van waardering zoals voorzien in de concept aandeelhoudersovereenkomst. Appellant heeft, ook naar het oordeel van het College, te stellig gerapporteerd dat de waarde van de aandelen gesteld moest worden op het door hem berekende bedrag, ontleend aan de [naam 7] -methode. Het betoog van appellant tegen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klachtonderdelen b, j en l faalt dan ook.
Klachtonderdelen e, k en f
9. Appellant kan zich evenmin verenigen met de gegrondverklaring van de klachtonderdelen e, k en f. Deze klachtonderdelen betreffen, kort gezegd, de manier waarop appellant is omgegaan met de door [naam 2] (en [naam 3] ) verstrekte gegevens in de overzichten van uitgaven in onderscheiden perioden. Hierover heeft de accountantskamer het volgende overwogen:
“ 4.14.3 Over het verwijt dat een toelichting ontbreekt op de door betrokkene aangebrachte wijzigingen in de gegevens in de overzichten van klaagster, oordeelt de Accountantskamer dat van betrokkene verlangd had kunnen worden dat hij deze toelichting al in het conceptrapport had verstrekt, ook als het gaat om wijzigingen naar aanleiding van geconstateerde verschillen die niet materieel zijn. Pas uit die toelichting kan immers worden opgemaakt of het daadwerkelijk gaat om niet materiële verschillen. Verder valt niet in te zien waarom betrokkene niet al in het conceptrapport heeft uiteengezet waarom hij aanleiding heeft gezien wijzigingen aan te brengen in de gegevens in de overzichten van klaagster. Ook die eis vloeit voort uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in de VGBA. Met een toelichting zoals hiervoor bedoeld was de voortgang van het onderzoek gediend en had (waarschijnlijk) voorkomen kunnen worden dat klaagster betrokkene had verweten dat hij anders omging met haar gegevens dan met die van [naam 3] . Opmerking verdient overigens dat de toelichting op de aangebrachte wijzigingen op bladzijde 25 van het rapport (hierop neerkomend dat het gebruikelijk is omissies te constateren, correcties door te voeren en waar nodig en/of mogelijk (voor de hand liggende) aansluitingen vast te stellen) ook weer vragen oproept, omdat niet wordt uitgelegd in welke gevallen “correcties” worden doorgevoerd en in welke gevallen aansluitingen worden gemaakt. Gezien het vorenstaande zijn de klachtonderdelen in zoverre gegrond. (…)”
10. Appellant stelt dat in de conceptfase van een rapport niet alles meteen duidelijk hoeft te zijn. Hij ziet niet in waarom het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zou vereisen dat wijzigingen die in door partijen verstrekte gegevens zijn doorgevoerd ook al in een conceptrapport moeten worden toegelicht. In zijn conceptrapport heeft hij de door [naam 2] aangeleverde gegevens gebruikt, maar dat betekent niet dat hij alles een-op-een heeft overgenomen. Het conceptrapport heeft hij vervolgens uit zorgvuldigheid, in het kader van hoor en wederhoor, aan partijen toegestuurd met het verzoek hierop te reageren. Omdat [naam 2] tot de bevinding kwam dat zij niet alle door hem gehanteerde bedragen kon aansluiten op de cijfers die zij had aangeleverd, heeft appellant dit voor haar (en de rechter) verduidelijkt in zijn reactie op bladzijde 13 van zijn rapport. Achteraf gezien was het mogelijk beter geweest om deze toelichting al in het conceptrapport op te nemen, maar verwijtbaar is dit niet. Het is juist om deze reden dat hij eerst een concept voor commentaar naar partijen heeft gestuurd. De reactie van [naam 2] heeft er vervolgens toe geleid dat een en ander alsnog is toegelicht. De accountantskamer heeft er volgens appellant geen oog voor dat hij juist uit zorgvuldigheid zijn conceptbevindingen eerst aan partijen heeft voorgelegd. Het is immers mogelijk dat hij iets over het hoofd heeft gezien of verkeerd heeft geïnterpreteerd. In dit geval kwam hierdoor naar voren dat [naam 2] bepaalde informatie niet direct kon aansluiten op het conceptrapport. Een conceptrapport hoeft niet altijd volledig juist en volledig foutloos te worden opgesteld voordat het aan partijen wordt toegestuurd. Verder is appellant het niet eens met de overweging van de accountantskamer dat met een toelichting de voortgang van het onderzoek was gediend en (waarschijnlijk) voorkomen had kunnen worden dat [naam 2] appellant had verweten dat hij anders omging met haar gegevens dan met die van [naam 3] . Die overweging is nergens op gebaseerd en is niet meer dan een veronderstelling, waarvan de juistheid ten zeerste te betwijfelen, gezien het aantal klachten van [naam 2] en de strekking daarvan. Ook is appellant het niet eens met hetgeen de accountantskamer aan het slot van overweging 4.14.3 van de bestreden uitspraak heeft opgemerkt over zijn toelichting op de aangebrachte wijzigingen op bladzijde 25 van het rapport. Het citaat waarnaar de accountantskamer verwijst om een uitspraak te doen over de door appellant aangebrachte wijzigingen, betreft zijn reactie op de beschuldiging van [naam 15] RA, directeur van forensisch onderzoeksbureau [naam 16] , dat het feit dat appellant op het specifieke onderdeel van de door [naam 2] overgelegde informatie werkzaamheden heeft verricht, terwijl hij eerder had gemeld dat niet te zullen doen, duidt op willekeur. Appellant heeft op bladzijde 25 van zijn rapport daarop geantwoord dat het erop lijkt “dat het in de visie van [naam 15] in het geval dat geen accountantscontrole wordt toegepast, niet gebruikelijk is omissies te constateren, correcties door te voeren en waar nodig en/of onmogelijk (voor de hand liggende) aansluitingen vast te stellen.” Anders dan de accountantskamer stelt, heeft appellant ook geen toelichting gegeven op de aangebrachte wijzigingen op bladzijde 25 van het rapport.
11. Het College onderschrijft het betoog van appellant niet. De accountantskamer heeft terecht geoordeeld dat uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid voortvloeit dat appellant al in het conceptrapport uiteen had moeten zetten dat en waarom hij aanleiding heeft gezien wijzigingen aan te brengen in de gegevens in de overzichten van [naam 2] . Zoals ook in paragraaf 5.3.2, punt 25, van de Leidraad deskundigen in civiele zaken is aangegeven, bevat het conceptrapport de volledige onderzoeksbevindingen van de gerechtelijk deskundige. Het ‘concept’-aspect van het rapport houdt, aldus (ook) deze leidraad, slechts in dat het deskundigenbericht pas definitief is en naar de rechter kan worden gezonden nadat aan partijen gelegenheid is gegeven opmerkingen te maken en verzoeken te doen en de deskundige deze heeft verwerkt. Overigens is gebleken dat de wijzigingen die appellant had aangebracht, ook volgens [naam 2] , van geringe betekenis zijn en dat er naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen een correctie heeft plaatsgevonden in de definitieve versie van het rapport. De stelling van appellant dat de aan het slot van overweging 4.14.3 van de bestreden uitspraak bedoelde toelichting zijn reactie is op de beschuldiging van willekeur baat hem niet. Die stelling doet er namelijk niet aan af dat appellant ook in het concept zowel de wijzigingen als de reden daarvoor had behoren vermelden en toelichten, zodat dit voor partijen inzichtelijk/controleerbaar was geweest en dat hem, omdat hij dit achterwege heeft gelaten, het verwijt treft het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid te hebben geschonden.
12. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
13. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.