In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2021, betreft het een verzoek om schadevergoeding van appellante, een maatschap die zich bezighoudt met melkveehouderij. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en stelde dat haar fosfaatrecht ten onrechte te laag was vastgesteld. Het College had eerder in een uitspraak van 23 februari 2021 het beroep van appellante gegrond verklaard en het fosfaatrecht verhoogd. In deze procedure werd echter enkel de schadevergoeding besproken.
Appellante voerde aan dat zij schade had geleden door de onrechtmatige besluitvorming, omdat zij in de jaren 2018 tot en met 2020 niet over de juiste hoeveelheid fosfaatrecht beschikte. De schade werd geschat op € 6.132,-, inclusief kosten voor een schaderapport. De verweerder, de Staat, betwistte echter dat appellante daadwerkelijk schade had geleden en stelde dat er geen causaal verband was tussen de onrechtmatige besluitvorming en de gestelde schade. Het College oordeelde dat de onrechtmatigheid van de besluitvorming niet aan de verweerder kon worden toegerekend, omdat appellante niet tijdig de juiste informatie had verstrekt.
Het College stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden en kende appellante een immateriële schadevergoeding van € 500,- toe. De verzoeken om schadevergoeding voor de gestelde schade werden afgewezen, maar de Staat werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 374,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd genomen door een meervoudige kamer.