In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 januari 2021, betreft het een beroep van een melkveehouderij tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het fosfaatrechtenstelsel. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was vastgesteld op 5.436 kg, en stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en dat er sprake was van ongeoorloofde staatssteun. De minister had het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College.
Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat het stelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Het College overwoog dat de investeringsbeslissingen van appellante niet navolgbaar waren, gezien het tijdstip van de investeringen en het ontbreken van een bedrijfseconomische noodzaak. De ziekte van een van de vennoten werd niet als voldoende argument gezien om de genomen beslissingen te rechtvaardigen.
De uitspraak benadrukt dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid, evenals de verplichtingen uit de Nitraatrichtlijn, zwaarder wegen dan de belangen van de melkveehouderij. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de motivering van de minister toereikend was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is niet ondertekend door de voorzitter en de griffier, die buiten staat waren om te ondertekenen.