Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen
[naam onderneming] , te [plaats] , verzoekster
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die verweerder verplicht tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade. Daartoe voert verweerder aan dat hij, nadat hij alsnog betalingsrechten aan verzoekster heeft toegewezen, de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling over de jaren 2016 en 2017 opnieuw heeft vastgesteld en de betalingsrechten heeft uitbetaald voor zover verzoekster deze uitbetaling had aangevraagd. Verzoekster heeft daarmee uitbetaald gekregen wat zij maximaal uitbetaald kon krijgen. De geldende regelgeving laat niet toe dat verzoekster (nu nog) haar aanvraag wijzigt (en om uitbetaling van meer betalingsrechten vraagt). Deze procedure van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) leent zich evenmin voor het (laten) uitbetalen van meer betalingsrechten. Daarbij komt dat geen sprake is van een causaal verband tussen het (achteraf ten onrechte) niet toewijzen van betalingsrechten in het besluit van 1 maart 2016 en het niet kunnen (laten) verzilveren van (een deel van) de alsnog bij besluit van 30 april 2018 toegewezen betalingsrechten. De oorzaak van de schade is veeleer gelegen in de door verzoekster gemaakte keuze om een deel van haar landbouwgrond te verhuren zonder bij verweerder opgave te doen van de ‘voorgenomen overdracht’ van betalingsrechten. Daarmee wordt volgens verweerder het causaal verband verbroken en is de (gevolg-)schade niet aan verweerder toerekenbaar. Tot slot bestrijdt verweerder de gestelde omvang van de schade, omdat hij niet op de hoogte is van de exacte condities waaronder de betalingsrechten hadden kunnen worden verhuurd.
Beslissing
€ 1.496,-.