ECLI:NL:CBB:2021:529
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel in relatie tot individuele lasten voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 mei 2021, zaaknummer 19/1856, werd het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld in het licht van de Meststoffenwet (Msw) en het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EP). Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat haar fosfaatrecht had vastgesteld op 20.002 kg, gebaseerd op het aantal dieren dat op de peildatum 2 juli 2015 op haar bedrijf aanwezig was. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, maar het College oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. Het College concludeerde dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau niet in strijd was met artikel 1 van het EP en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van de appellante. De uitspraak benadrukte dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt en dat de appellante zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van haar ondernemersbeslissingen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd.