ECLI:NL:CBB:2021:527
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.C.E. Winfield
- J.W.E. Pinckaers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel in relatie tot individuele lasten voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 mei 2021, zaaknummer 19/1839, staat de beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante werd vastgesteld op 8370 kg. De minister baseerde deze vaststelling op het aantal dieren dat op de peildatum van 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig was, waarbij een generieke korting van 8,3% werd toegepast. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP), omdat het een individuele en buitensporige last op haar legt. Ze voerde aan dat zij voor de peildatum investeringen had gedaan om haar bedrijf uit te breiden, maar dat deze investeringen door het fosfaatrechtenstelsel niet konden worden gerealiseerd.
Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Het College benadrukte dat de melkveehouder zelf de gevolgen van zijn ondernemersbeslissingen draagt en dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt. Het College concludeerde dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid, evenals de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn, zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.