Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Omvang van het geschil
.Nu het bestreden besluit is vervangen door het besluit van 27 juli 2019 en gesteld noch gebleken is dat appellant nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, zal het beroep daartegen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Feiten
Appellant heeft een e-mailbericht van een medewerker van de bank van 7 november 2019 overgelegd waarin staat dat één van de voorwaarden van de financieringsovereenkomst was dat appellant beschikt over de benodigde vergunningen, dat appellant door diverse procedures pas sinds 28 november 2014 over de Nbw-vergunning beschikt en dat de bank pas na overleg met de provincie vanaf eind januari 2015 het bouwdepot heeft kunnen vrijgeven voor de bouw van de nieuwe stal.
Beroep
Verder voert appellant aan dat hij door de tenuitvoerlegging van de Regeling een individuele en buitensporige last te dragen heeft. Als de bouw van de stal geen vertraging had opgelopen door de in eerste instantie ten onrechte verleende Nbw-vergunning en de tegen de Nbw-vergunning aangespande procedures, had hij de stal op de peildatum volledig in gebruik gehad. Volgens appellant is de disproportionaliteit vooral gelegen in het grote verschil in GVE tussen het referentie- en doelstellingsaantal, waardoor ook als aan de reductieopgave is voldaan, een hoge solidariteitsgeldsom verschuldigd blijft. De aan hem opgelegde geldsommen staan niet in verhouding tot de gerealiseerde doelen en de mate waarin hij heeft bijgedragen aan de fosfaatreductie. Ook laten de liquiditeitsbegrotingen die hij in bezwaar heeft overgelegd zien wat de gevolgen zijn van het tekort aan fosfaatrechten. Volgens appellant is de maatstaf die het College hanteert bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last zo streng dat deze in geen verhouding staat tot de jurisprudentie van de Hoge Raad. Appellant wijst daarbij op een arrest van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing (ECLI:NL:HR:2019:816).
Voorzienbaarheid
Slotsom