Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
OverwegingenRelevante bepalingen
Feiten
Voor de grondgebondenheid van haar bedrijf heeft appellante op 12 mei 2015 grond aangekocht voor een bedrag van € 464.100,-.
In 2011 zijn de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe ligboxenstal gestart. Op 5 december 2012 is de stal, die voldoet aan de Maatlat Duurzame Veehouderij, opgeleverd en in gebruik genomen.
Op 2 juli 2015 hield appellante 128 melk- en kalfkoeien, 25 vrouwelijke kalveren en 7 vrouwelijke pinken op haar bedrijf.
Besluiten van verweerder
BeroepsgrondenIndividuele buitensporige last
Daarbij komt dat de uitbouw van de melkveehouderij diende ter vervanging van de varkenstak. Deze situatie is vergelijkbaar met de situatie die het College beoordeelde in de uitspraak van 9 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:5. Hierbij speelt zeker ook een rol dat de ligboxenstal met subsidie van de overheid is gebouwd. Bij de subsidieverstrekking is appellante er niet op gewezen dat aan het gebruik van de nieuw te bouwen stal mogelijk beperkingen zouden worden opgelegd, aldus appellante.
Beoordeling
Voor zover appellante betoogt dat haar geval vergelijkbaar is met het geval in de uitspraak van 9 januari 2019,
ECLI:NL:CBB:2019:5 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2019:5&showbutton=true&keyword=2019%3a5), slaagt dit betoog niet. Anders dan in die zaak doen zich in het geval van appellante geen bijzondere persoonlijke omstandigheden voor. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat met de gerealiseerde uitbreiding op 2 juli 2015 het inkomstenverlies door het afstoten van de varkenstak al ruimschoots is gecompenseerd. Alleen de omschakeling van het bedrijf van appellante door het afstoten van de varkenstak is niet voldoende om haar geval met genoemde zaak op één lijn te stellen. Reeds hierom is geen sprake van vergelijkbare gevallen. Het College volgt appellante niet in haar stelling dat hierbij ook een rol speelt dat de ligboxenstal met subsidie van de overheid is gebouwd en dat zij er bij de subsidieverstrekking niet op is gewezen dat aan het gebruik van de nieuw te bouwen stal mogelijk beperkingen zouden worden opgelegd. De beslissing van appellante om uit te breiden en mede met het oog daarop te voorzien in voldoende stalruimte moet los worden gezien van de beslissing van appellante om een duurzame en milieuvriendelijke stal te bouwen.
Het behoud van de derogatiebeschikking in het belang van de gehele melkveesector weegt in dit geval zwaarder dan de belangen van appellante. Het bestreden besluit is niet in strijd met artikel 1 van het EP.
Het betoog faalt.
Jongveegetal
Ter zitting heeft appellante een beroep gedaan op de zaak 19/1615. Volgens appellante had verweerder net als in die zaak moeten onderzoeken of niet alleen jongvee was afgevoerd, maar ook jongvee op het bedrijf was aangevoerd.
Het beroep van appellante op de zaak 19/1615 leidt niet tot een ander oordeel. In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder gereageerd op deze beroepsgrond en heeft verweerder geconcludeerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. Uit het onderzoek van verweerder is gebleken dat op de datum van afvoer van 6 juni 2017 geen kalveren zijn teruggekomen op het bedrijf van appellante. Zoals verweerder heeft gesteld is het aantal GVE afgenomen door het afvoeren van kalveren op die datum.
Het betoog faalt.
Slotsom
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.