ECLI:NL:CBB:2021:387

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
19/1319 en 19/1322
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Decertificering van biologische zonnebloempitten door de Stichting Skal

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de decertificering van een partij zonnebloempitten door de Stichting Skal. De decertificering vond plaats op basis van een besluit van 21 december 2018, waarbij de partij zonnebloempitten werd gedecertificeerd vanwege de aanwezigheid van residuen van de herbicide imazamox. De appellanten, Spack Trading B.V. en een andere B.V., hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2019, waarin de bezwaren van de appellanten ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 13 januari 2021 hebben de partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigden van de appellanten en de verweerster aanwezig waren.

De kern van de zaak draait om de vraag of de decertificering terecht was. De appellanten betwisten de bevindingen van de laboratoria die de residuen hebben aangetoond en stellen dat de testen niet aan de standaarden voldeden. Het College heeft echter vastgesteld dat de laboratoriumtesten correct zijn uitgevoerd en dat de aanwezigheid van imazamox in de monsters niet kan worden verklaard door omgevingsfactoren. Het College concludeert dat de decertificering op basis van artikel 30 van Verordening 834/2007 terecht is, omdat de biologische productiemethode niet kan worden toegepast op de betrokken partij zonnebloempitten.

De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 13 april 2021, waarbij de beroepen van de appellanten ongegrond zijn verklaard. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 19/1319 en 19/1322

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2021 in de zaken tussen

1. Spack Trading B.V.te Nieuwe-Tonge (Spack), zaak 19/1319
(gemachtigde: mr. S. Gawronski),
2. B.V. [naam 1]te [plaats] ( [naam 1] ), zaak 19/1322
(gemachtigde: mr. C. Almeida),
samen ook te noemen appellanten,
en

Stichting Skal, verweerster

(gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 (het decertificeringsbesluit) heeft verweerster een partij zonnebloempitten gedecertificeerd.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerster de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Aan de zitting hebben tevens deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens Spack, [naam 4] namens [naam 1] en [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] namens verweerster.

Overwegingen

1. Verweerster is op grond van de artikelen 15 en 17 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 belast met de uitvoering van en de controle op de naleving van de regels uit Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (Verordening 834/2007), Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (Verordening 889/2008) en Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (Verordening 1235/2008).
2.1
[naam 1] is graanhandelaar en Spack is producent en leverancier van verschillende soorten biologische plantaardige oliën.
2.2
[naam 1] heeft 5.295.270 kg in Moldavië geteelde zonnebloempitten in Nederland geïmporteerd. De partij is afkomstig uit Moldavië, in september 2018 aangevoerd met ms Petrel in Rotterdam en (door-)geleverd aan Spack op 23 oktober 2018. Spack heeft de partij verwerkt tot zonnebloemolie, die Spack wil aanbieden op de markt als biologische zonnebloemolie.
2.3
De partij zonnebloempitten is in eerste instantie voor het Italiaanse bedrijf The Organic Factory S.P.A. (TOF) vanuit een transit in Turkije met ms Atalante naar Italië vervoerd. De partij was voorzien van drie door Ecocert S.A. op 22 december 2017 afgegeven certificaten als bedoeld in artikel 33 van Verordening 834/2007. Het Italiaanse controleorgaan heeft de import als biologisch product geweigerd vanwege de aanwezigheid van residuen van de herbicide imazamox. Op de certificaten is aangegeven: “clearable as conventional”. De partij is vervolgens niet als conventioneel in Italië afgezet, maar teruggevoerd naar Turkije en van daaruit verscheept naar Rotterdam. Control Union Certifications (Control Union) heeft op 18 oktober 2018 voor de partij een certificaat afgegeven als bedoeld in artikel 33 van Verordening 834/2007. Op 11 december 2018 heeft Control Union verweerster bericht dat zij dit certificaat heeft ingetrokken.
2.4
De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar onregelmatigheden bij de import uit Kazachstan, Moldavië, Rusland, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten van landbouwproducten die Control Union als biologisch had gecertificeerd. Dat heeft geleid tot de intrekking van de erkenning van Control Union voor Moldavië krachtens artikel 12 van Verordening 1235/2008 per 8 april 2019. [naam 1] heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld bij het Gerecht (Europese Unie). A CERT European Organization for Certification S.A. is de nieuwe certificerende organisatie in Moldavië.
3. Verweerster heeft het decertificeringsbesluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, gebaseerd op de artikelen 30 en 33, eerste lid aanhef en onder a, van Verordening 834/2007. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat sprake is van een onregelmatigheid, omdat residuen van de herbicide imazamox zijn aangetroffen in monsters die zijn genomen bij het laden van de partij in Turkije op 27 november 2017 en het lossen van de partij in Italië op 3 januari 2018. Imazamox is niet toegelaten als gewasbeschermingsmiddel voor de biologische landbouw (artikel 12, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 834/2007 in verbinding met artikel 5, eerste lid van Verordening 889/2008 en bijlage II bij Verordening 889/2008). Bij het laden van de partij in Turkije zijn in totaal 16 monsters genomen. De monsters zijn verdeeld in submonsters die zijn geanalyseerd door drie laboratoria, namelijk het interne laboratorium van TOF, pH S.r.l. en Greit. De laboratoria ontvingen elk elf afzonderlijke monsters. In 25 van de in totaal 33 monsters hebben zij imazamox geïdentificeerd en gekwantificeerd van 0,01 mg/kg tot 0,044 mg/kg. Het laboratorium van Greit heeft bovendien vijf samengestelde monsters onderzocht, waaronder één van de gehele partij. In de samengestelde monsters werd imazamox aangetroffen variërend van 0,012 mg/kg tot 0,018 mg/kg. In het samengestelde monster van de gehele partij werd 0,018 mg/kg aangetroffen. Bij het lossen van de partij in Italië zijn elf monsters genomen. Elk monster is onderzocht in vier verschillende laboratoria, namelijk het interne laboratorium van TOF, pH S.r.l, Agriparadigma S.r.l. en Upscience lab (Agriindustria). Drie laboratoria rapporteerden imazamox in 22 van de 33 monsters te hebben aangetroffen. Agriindustria rapporteerde geen residuen te hebben aangetroffen met een rapportagegrens van 0,01 mg/kg. Verweerster acht de resultaten van Agriindustria twijfelachtig, omdat dit laboratorium niet is geaccrediteerd voor de analyse van imazamox in oliehoudende zaden. In de 22 positieve monsters lagen de gemeten residuwaarden tussen de 0,01 mg/kg en 0,042 mg/kg.
4. Appellanten voeren aan dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat imazamox bij de productie is gebruikt of dat het in de lading zat. De testen in Italië voldoen niet aan de standaarden. Dat geen meetcorrectie is toegepast op de analyses en de gang van zaken die zich in Italië heeft afgespeeld, is hoogst ongebruikelijk. Zij verwijzen naar de uiteenzetting van [naam 1] hierover in een e-mail van 31 december 2020. Bij het laden van ms Atalante is de hoogst gemiddelde bevinding vastgesteld op 0,036mg/kg en de andere analyses vallen binnen de detectiegrens. Bij het lossen in Italië is de hoogst gemiddelde bevinding vastgesteld op 0,023mg/kg. De analyse van Agriparadigma rapporteert 0,013mg/kg. De andere twee analyses van TOF en Upscience vallen binnen de detectiegrens. Er zijn bij de ontvangst geen analyses op doorsneemonsters gemaakt, alle analyses betreffen elf analyses, totaal 52 stuks, alle op individuele monsters. Volgens appellanten spreken de testresultaten van Wesseling GmbH in opdracht van de leverancier van [naam 1] , van Control Union bij het laden in Turkije voor verscheping naar Rotterdam en van RC Inspection en Primoris bij het lossen in Rotterdam de analyseresultaten van de in Italië genomen monsters tegen. Dat tegenbewijs maakt dat de resultaten in Italië vals positieven zijn. Ook negeert verweerster dat afwijkende analyseresultaten kunnen voortvloeien uit contaminatie bij belading of overwaaiende sproeimiddelen. Verweerster heeft hier geen onderzoek naar gedaan. Bovendien schendt verweerster het gelijkheidsbeginsel. Verweerster behandelt lading van Nederlandse handelaren anders dan die van handelaren uit derde landen. Haar beleid is om bij Nederlandse handelaren eerst te onderzoeken waarom er residu in de lading zit. Appellanten verwijzen hiertoe onder meer naar een interview met de directeur van verweerster.
5.1
Het College stelt voorop dat artikel 30, eerste lid en eerste alinea, van Verordening 834/2007 de grondslag vormt voor de bevoegdheid van verweerster om een partij landbouwproducten te decertificeren en verweerster heeft in het decertificeringsbesluit hier ook naar verwezen. Deze bepaling heeft een eigen beoordelingskader en de aanwending van die bevoegdheid heeft tot gevolg dat de partijen zonnebloempitten niet met verwijzing naar de biologische productiemethode in de handel mogen worden gebracht. Anders dan partijen menen, vormt artikel 91 van Verordening 889/2008 niet (mede) de grondslag voor die bevoegdheid. Deze bepaling heeft een ten opzichte van artikel 30, eerste lid en eerste alinea, van Verordening 834/2007 ander beoordelingskader en biedt de mogelijkheid tijdelijk conserverende maatregelen te nemen vooruitlopend op de toepassing van artikel 30 van Verordening 834/2007. Dit volgt uit de reikwijdte van de in artikel 38, aanhef en onder c, van Verordening 834/2007 aan de Commissie toegekende bevoegdheid, in samenhang met de plaats van artikel 91 in titel IV van Verordening 889/2008 en de tekst van deze bepaling. Op grond van artikel 38, aanhef en onder c, van Verordening 834/2007 is de Commissie bevoegd bepalingen vast te stellen ter uitvoering van het in titel V van deze verordening vastgestelde controlesysteem, waarin artikel 30 is opgenomen. Artikel 91 is opgenomen in titel IV van Verordening 889/2008 dat handelt over controles en omvat, gezien de tekst, maatregelen bij vermoede inbreuken en vermoede onregelmatigheden.
5.2
Voor de beantwoording van de vraag of verweerster op grond van artikel 30 van Verordening 834/2007 bevoegd is om de partijen zonnebloempitten te decertificeren, is naar het oordeel van het College dus niet relevant of verweerster bij het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 91 van Verordening 889/2008 de in dat artikel beschreven procedure heeft gevolgd, alsmede of is voldaan aan de in dat artikel opgenomen materiële criteria. Over de verhouding tussen de artikelen 30, eerste lid en eerste alinea, van Verordening 834/2007 en 91 van Verordening 889/2008, bestaat, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen twijfel die noopt tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Daartoe zal het College dus niet overgaan.
6.1
Artikel 30, eerste lid, van Verordening 834/2007 verplicht verweerster, wanneer er een onregelmatigheid wordt geconstateerd met betrekking tot de naleving van de voorschriften van deze verordening, ervoor te zorgen dat de etikettering en de reclame voor de volledige partij of productiegang waarop de onregelmatigheid betrekking heeft geen verwijzing naar de biologische productiemethode bevatten, mits dat in verhouding staat tot het belang van het voorschrift waarop inbreuk is gemaakt en tot de aard en de specifieke omstandigheden van de onregelmatige activiteiten. Dit geschiedt door het nemen van het besluit tot decertificering door verweerster.
6.2
Uit de door verweerster overgelegde gegevens blijkt dat in de monsters die zijn genomen bij het laden van ms Atalante in Turkije en het lossen in Italië door vier verschillende laboratoria in totaal 52 keer imazamox aangetroffen is met een waarde die hoger ligt dan 0,01mg/kg. Niet in geschil is dat deze monsters zijn genomen van de in geding zijnde partij zonnebloempitten. Het College ziet in wat appellanten hebben aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel dat de laboratoriumtesten die tot deze positieve uitslagen hebben geleid niet volgens de standaarden zijn uitgevoerd. De in de beroepsgronden en de e-mail van [naam 1] geformuleerde kritiek vormt onvoldoende reden voor die twijfel, reeds omdat deze kritiek niet afkomstig is van een deskundige op het gebied van laboratoriumtesten. Ten aanzien van de volgens [naam 1] ten onrechte niet uitgevoerde meetcorrecties is niet toegelicht waarom die hier noodzakelijk zouden zijn. Evenmin is toegelicht waarom appellanten uitgaan van gemiddelde bevindingen en wat zij bedoelen met ‘waarden die vallen binnen de detectiegrens’. De door appellanten genoemde negatieve uitslagen uit andere testen doen niet af aan de positieve uitslagen. Verweerster heeft gesteld – en appellanten hebben dit niet weersproken – dat RC Inspection niet is geaccrediteerd voor het bemonsteren van pitten en dat Primoris niet is geaccrediteerd voor het onderzoeken van imazamox in oliehoudend zaad. Ten aanzien van de testen in opdracht van Control Union heeft verweerster opgemerkt dat het gaat om een samengesteld monster dat kan zijn verdund met schone zaden. Appellanten hebben hier nog aangevoerd dat de door Control Union gehanteerde wijze van monsterneming gebruikelijk is. Echter, ook als het gaat om een gebruikelijke wijze van monsterneming, dan is daarmee nog niet weerlegd dat een samengesteld monster vanwege verdunning een negatief testresultaat kan opleveren, terwijl een niet samengesteld monster uit dezelfde partij een positief testresultaat oplevert. Dat de testen in opdracht van de leverancier van [naam 1] niet tot positieve testresultaten hebben geleid, zoals appellanten stellen, doet evenmin af aan de positieve testuitslagen in Italië.
Ten aanzien van de door appellanten genoemde mogelijkheid dat de positieve uitslagen het gevolg kunnen zijn van overwaaiende sproeimiddelen heeft verweerster in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de aangetroffen waarden imazamox dusdanig hoog zijn dat deze niet kunnen worden verklaard door overgewaaide sproeimiddelen.
6.3
Naar het oordeel van het College staat de getroffen maatregel in verhouding tot het belang van het voorschrift waarop inbreuk is gemaakt en tot de aard en de specifieke omstandigheden van de onregelmatige activiteiten. Het gaat om schending van een voor de biologische landbouw wezenlijk productievoorschrift. Dat de voedselveiligheid niet in het geding is, maakt dit niet anders. Dat Control Union een certificaat als bedoeld in artikel 33 van Verordening 834/2007 heeft afgegeven, en daarmee appellante de indruk gaf dat alles in orde was, maakt de getroffen maatregel evenmin disproportioneel. Een ander oordeel zou tot gevolg hebben dat een product als biologisch in de handel kan worden gebracht, terwijl het product evident in strijd met een basisbeginsel van de biologische landbouw is geteeld. Voor zover appellante heeft gesteld dat het decertificeringsbesluit ertoe heeft bijgedragen dat het bio-certificaat (nadien) is ingetrokken, valt die intrekking buiten dit beroep en is het geen belang waarmee verweerster bij haar besluit tot decertificering rekening moest houden. Ook deze beroepsgrond faalt. Verweerster heeft toegelicht dat zij niet overgaat tot decertificering indien blijkt dat de vondst van het residu in het product niet te wijten is aan fouten in het bedrijfsproces, maar aan omgevingsfactoren zoals drift. In het geval van de door [naam 1] geïmporteerde partijen is daarvan niet gebleken. Alleen daarom al is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
7. Spack voert aan dat verweerster haar voorafgaand aan het decertificeringsbesluit had moeten horen. Door dit na te laten heeft verweerster Spack bepaalde mogelijkheden van het leveren van tegenbewijs onthouden. Het College is van oordeel dat, voor zover verweerster ten onrechte heeft afgezien van het horen van Spack, dit in de bezwaarfase is hersteld. Spack heeft niet geconcretiseerd op welke manier het niet horen haar heeft belemmerd in het leveren van tegenbewijs.
8. Uit het vorengaande vloeit voort dat verweerster naar het oordeel van het College terecht heeft besloten dat de in geding zijnde partij zonnebloempitten niet met verwijzing naar de biologische productiemethode in de handel mag worden gebracht.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. A. Venekamp en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
De voorzitter is verhinderd te tekenen De griffier is verhinderd te tekenen