Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2021 op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente ’s-Hertogenbosch, appellant (gemachtigden: mr. C.T. Dekker en thans mr. B.S. ten Kate)
Q-Park Operations Netherlands II B.V., te Maastricht (Q-Park)
Procesverloop in hoger beroep
11 december 2018.
26 februari 2019 als gedingstukken worden aangemerkt.
Grondslag van het geschil
€ 3,20 tot € 3,60 per uur; Tolbrug € 3,- tot € 3,30 per uur. Niet in geschil is dat indien voor de transferia de integrale kosten in rekening zouden worden gebracht, het tarief € 7,59 per dag zou moeten zijn. Evenmin is in geschil dat voor de gemeentelijke garages (ten minste) de integrale kosten in rekening worden gebracht.
16 september 2016, nr. 127402), voor zover hier van belang, besloten “opnieuw te bevestigen” dat het bieden van parkeergelegenheid op “transferia” een economische activiteit is die plaatsvindt in het algemeen belang als bedoeld in artikel 25h, vijfde lid, van de Mw (vaststellingsbesluit). In het vaststellingsbesluit heeft appellant, met verwijzing naar de “Koersnota Hoofdinfrastructuur ’s-Hertogenbosch” (Koersnota), overwogen dat het bieden van parkeergelegenheid op transferia onderdeel is van het beleid dat inhoudt dat ten aanzien van parkeren wordt ingezet op een autoluwe binnenstad ten gunste van een aanzienlijke “uitbouw” van transferia en het uitbreiden en gratis maken van bewaakte stallingen. De historische binnenstad biedt onvoldoende mogelijkheden om het parkeeraanbod aan te kunnen en zou hierdoor onbereikbaar worden. Het tarief mag niet hoger stijgen dan het huidige prijspeil. Daarmee bestaat de kans dat het tarief lager is dan het zou moeten zijn vanuit de berekening van de integrale kostprijs. Dat is nodig om de keuze van de automobilist te beïnvloeden. De beleidskeuze is: lang parkeren naar transferia en kort parkeren in de parkeergarages.
Ten tweede overweegt onze raad dat het parkeren op transferia (…) deel uitmaakt van het parkeer- en verkeersbeleid van de gemeente, zoals zij dat al jaren uitvoert. Onderdeel van dat parkeer- en verkeersbeleid is, zoals onze raad in zijn besluit van 22 januari 2013 inzake het Uitwerkingsplan Parkeren Binnenstad en Transferia reeds heeft aangegeven, dat bij de verdere uitbreiding van de parkeercapaciteit voor binnenstadbezoekers gestreefd wordt naar een uiteindelijke 50-50 verdeling tussen parkeerfaciliteiten in de binnenstad en parkeerfaciliteiten op transferia. Daarbij wordt uitgegaan van een hoge bezetting van de parkeergarages in de binnenstad. Met een prognose van een benodigde capaciteit in 2020 van maximaal 6500 plaatsen, zal weliswaar het aantal plaatsen op transferia fors kunnen worden uitgebreid, maar ook de parkeercapaciteit in de binnenstad (parkeergarages en straatparkeren) nog moeten toenemen van 2700 nu naar maximaal 3250 in 2020.
Onze raad overweegt voorts dat wij in onze vergadering, zoals hierboven reeds gememoreerd, het tarief voor het transferium hebben vastgesteld op € 4,-- inclusief busvervoer. Dit tarief, dat onze raad overigens niet voornemens is te laten dalen, achten wij van een zodanige hoogte dat daarmee de belangen van de exploitatie van parkeergarages in de binnenstad niet geschaad worden.
Onze raad is dan ook van oordeel dat nu ook de parkeergarages in de binnenstad nadrukkelijk een rol hebben in het integrale parkeer- en verkeersbeleid voor de binnenstad en zij een duidelijke functie hebben voor binnenstadbezoekers, het parkeren op transferia niet ten koste gaat van de bezetting en daarmee exploitatie van die parkeergarages. Daarmee staat het belang van de exploitatie van parkeergarages niet in de weg aan de aanwijzing van het parkeren op transferia.
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
€ 234.000,- tot € 252.000,-. Het College volgt Q-Park hierin niet. Daarvoor is doorslaggevend dat Q-Park, zoals appellant terecht naar voren heeft voren heeft gebracht, eraan voorbij ziet dat moet worden aangenomen dat het hier gaat om een groep prijsbewuste parkeerders. Dat brengt mee dat ook een klein(er) prijsverschil veelal een wezenlijke invloed zal hebben op de te maken keuzes en geringe(re) verschillen in kwaliteit niet. Het prijsverschil tussen de gemeentelijke garages en de Q-Park-garages was tot het najaar van 2019 € 0,60 tot € 1,20 per uur. Vanaf het najaar van 2019 is het prijsverschil met de goedkoopste gemeentelijke garage (Sint-Jan) nog steeds € 0,60 tot € 1,20 per uur en met de duurste gemeentelijke garages (Sint Josephstraat en Wolvenhoek) € 0,- tot € 0,60 per uur. Dat zijn, ook vanaf het najaar van 2019, in de hier relevante context geen onbelangrijke verschillen. Gelet op het gegeven dat alle gemeentelijke garages binnen een redelijke loopafstand van het directe centrum zijn gelegen en op het gegeven dat het winkelaanbod niet zozeer op de Markt zelf is maar veel meer op de daarop van alle richtingen uitkomende straten en ook op wat verder weg gelegen straten, is voorts de ligging van een parkeergarage in de nabijheid van de Markt niet bepalend. Appellant heeft er in dit verband verder terecht op gewezen dat de garage Sint Jan, met 1.040 parkeerplaatsen de grootste en met een tarief van €2,40 per uur de goedkoopste gemeentelijke garage, de eerste en de goedkoopste garage is op de route van het grootste transferium, De Vliert, naar de binnenstad en dat het dus voor de hand ligt dat uitwijkers van het transferium De Vliert voor deze garage zullen kiezen. Het College ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat in dezen niet van Spark I zou mogen worden uitgegaan. Daarvan uitgaande ziet het College vervolgens ook geen grond om de verdeling in Spark II tussen volledige vraaguitval, “modal shift” en de Q-Park-garages voor onjuist te houden. Dat betekent dat moet worden uitgegaan van een jaarlijks verlies voor Q-Park van 1.739 transacties. De vervolgvraag is dan welke waarde die 1.739 parkeertransacties vertegenwoordigen. In Spark II is aangenomen dat de gemiddelde parkeerduur dertien kwartier bedraagt. Dat acht het College aannemelijk. In Spark II wordt verder uitgegaan van een tarief van de Q-Park-garages van gemiddeld € 3,15 per uur. Daarmee komt de schade die Q-Park ondervindt uit op (1.739 x € 10,24 =) is € 17.807,-. Het College acht deze benadering niet geheel juist. Omdat aannemelijk is dat het grootste deel van het verlies zich zal voordoen in de weekeinden, wordt de werkelijkheid dichter benaderd als wordt uitgegaan van het gemiddelde gewogen (piek)tarief van beide Q-Park-garages gezamenlijk. Indien verder nog de verhouding tussen de aantallen plaatsen in de beide Q-Park-garages in acht wordt genomen, is de waarde van een transactie € 11,28. Gelet op de kostenstructuur van een parkeergarage kan dit omzetverlies gelijk worden gesteld aan gederfde winst. De schade die Q-Park ondervindt is dan € 19.616,- per kalenderjaar, afgerond: € 20.000,-.
1 juli wordt geïndexeerd met het consumentenprijsindexcijfer, waarbij 1 juli 2014 = 100.
€ 2.403,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 mei 2019, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 maart 2021 en in totaal 2 punten voor het geven van schriftelijke inlichtingen; wegingsfactor 1; waarde per punt
€ 534,-).
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het besluit van
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
uitspraak te ondertekenen