Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
OverwegingenDe Regeling
Besluiten van verweerder
Feiten
In 2008 is een bouwvergunning aangevraagd voor het verlengen van de ligboxenstal. In 2011 is deze aanvraag ingetrokken vanwege financiële redenen. Met de Omgevingsdienst Rivierenland is afgesproken dat het legesbedrag van € 6.235,96 zou worden verrekend wanneer appellante vóór 1 juli 2019 een nieuwe omgevingsvergunning zou aanvragen. Dit is volgens appellante een betalingsverplichting.
Teneinde grondgebonden groei te realiseren heeft appellante op 28 november 2014 cultuurgrond aangekocht. De aanschafprijs hiervan bedroeg € 337.500,-. Voor de financiering van deze grondaankoop heeft appellante op 23 december 2014 een kredietovereenkomst afgesloten van € 350.000,-.
Op de peildatum van 2 juli 2015 hield appellante 174 melk- en kalfkoeien, 72 vrouwelijke kalveren en 84 vrouwelijke pinken op haar bedrijf.
Beroepsgronden
Het betoog over de strijdigheid met de Nitraatrichtlijn faalt.
Het betoog over de strijdigheid van de Regeling als zodanig met artikel 1 van het EP vanwege onder meer de onvoorzienbaarheid ervan faalt.
Verder betoogt appellante dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Volgens appellante heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat in gevallen waarbij alleen financiële omstandigheden spelen geen sprake kan zijn van een individuele buitensporige last.
Het betoog faalt.
Verweerder heeft de bijzondere omstandigheden in het bestreden besluit geplaatst in het licht van de knelgevallenregeling zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Regeling. Wegens het ontbreken van een melding bijzondere omstandigheden is verweerder niet aan een inhoudelijke beoordeling van de bijzondere omstandigheden toegekomen. Hierdoor zijn de bijzondere medische omstandigheden niet in het bestreden besluit meegewogen. Door de bijzondere omstandigheden niet mee te wegen in het betoog over de individuele buitensporige last heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit motiveringsgebrek leidt reeds tot vernietiging, maar verweerder hoeft geen nieuw besluit te nemen met een motivering op dit punt, omdat die motivering besloten ligt in hetgeen onder 5.1 tot en met 5.5 is overwogen.
Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd, en ter zitting nader toegelicht, hoe de berekening voor periode 3 tot stand is gekomen. Verweerder heeft artikel 4, vierde lid, aanhef en onder b, van de Regeling toegepast. Daarbij is uitgegaan van het gemiddeld aantal runderen in augustus en is rekening gehouden met het aantal dagen dat sprake was van feitelijk houderschap. Nu verweerder pas in beroep een toereikende motivering heeft gegeven is dit besluit niet in overeenstemming met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. Nu het College voor periode 3 op grond van hetgeen onder 7.1 wordt overwogen een hoge geldsom van € 254,- zal vaststellen en het niet aannemelijk is dat het hier aan de orde zijnde gebrek verweerder aanleiding moet geven voor periode 3 een nog lager bedrag vast te stellen, ziet het College aanleiding ten aanzien van dit gebrek toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb.
Jongveegetal en uitscharen
Het betoog slaagt.
Slotsom
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.