In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 maart 2021, zaaknummer 19/1601, staat de Regeling fosfaatreductieplan 2017 centraal. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin heffingen zijn opgelegd op basis van deze regeling. De heffingen zijn opgelegd omdat appellant meer vrouwelijke runderen hield dan het referentieaantal, zoals vastgesteld in de Regeling. De Regeling is bedoeld om de fosfaatproductie te beperken en is in werking getreden op 1 maart 2017. Appellant betoogt dat de Regeling in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat deze hem dwingt om zich te ontdoen van zijn runderen, wat hij als een onrechtmatige inbreuk op zijn eigendomsrecht beschouwt.
Het College overweegt dat de Regeling niet in strijd is met het Eerste Protocol, omdat deze een noodzakelijk middel is om de derogatie te behouden en daarmee de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te waarborgen. Het College wijst erop dat de in de Regeling opgenomen maatregelen voor melkveehouders voorzienbaar waren en dat de minister voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak van deze maatregelen. De beroepsgrond van appellant dat hij een individuele en buitensporige last ondervindt, wordt eveneens verworpen. Het College stelt dat de investeringsbeslissingen van appellant, genomen in de periode van 2011 tot 2015, niet navolgbaar zijn gezien de voorzienbaarheid van de productiebeperkende maatregelen. De belangen van de gehele melkveesector wegen zwaarder dan de individuele belangen van appellant.
De uitspraak concludeert dat het beroep van appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier, hoewel de voorzitter verhinderd was om de uitspraak te ondertekenen.