1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder een randvoorwaardenkorting van 15% toegepast op alle GLB-subsidies die appellante heeft aangevraagd in 2018. Verweerder heeft hieraan, voor zover van belang, de op 12 januari 2018, 9 februari 2018 en 2 juli 2018 door de toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconstateerde overtredingen van de volgende randvoorwaarden op het terrein van ‘Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten’ en ‘Dierenwelzijn’ ten grondslag gelegd:
- de verplichting dat het bedrijfsregister runderen volledig, op tijd en naar waarheid wordt bijgehouden en dat mutaties bij runderen binnen zeven dagen worden gemeld aan het I&R-systeem, waarvoor de korting 3% is, omdat de overtreding op 9 februari 2018 een herhaling is van de overtreding op 31 oktober 2017;
- de verplichting dat de ligruimte van de kalveren comfortabel en niet schadelijk is, zindelijk is en beschikt over een behoorlijke afvoer, waarvoor de korting 9% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling is van de overtreding op 12 januari 2018;
- de verplichting een ziek of gewond dier af te zonderen in een passende huisvesting met droog strooisel, waarvoor de korting 9% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling is van de overtreding op 30 oktober 2017;
- de verplichting dat de behuizing waarin dieren verblijven en inrichtingen voor de beschutting zodanig zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat het dier geen letsel of pijn wordt veroorzaakt, of scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan een dier zich kan verwonden, waarvoor de korting 15% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling betreft van de overtreding op 30 oktober 2017 en 12 januari 2018; nu het maximum van 15% uit herhaling is bereikt, wordt als deze voorwaarde nogmaals wordt overtreden, aangenomen dat appellante met opzet heeft gehandeld;
- de verplichting om dieren niet permanent in het donker of in kunstlicht te houden, waarvoor de korting 15% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling betreft van de overtreding op 30 oktober 2017 en 12 januari 2018; nu het maximum van 15% uit herhaling is bereikt, wordt als deze voorwaarde nogmaals wordt overtreden, aangenomen dat appellante met opzet heeft gehandeld;
- de verplichting dat een ziek of gewond dier op een passende manier wordt verzorgd en dat wanneer die zorg niet tot verbetering leidt, een dierenarts moet worden geraadpleegd, waarvoor de korting 15% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling betreft van de overtreding op 30 oktober 2017 en 12 januari 2018; nu het maximum van 15% uit herhaling is bereikt, wordt als deze voorwaarde nogmaals wordt overtreden, aangenomen dat appellante met opzet heeft gehandeld;
- de verplichting dat een dier voldoende, gezond en geschikt voer krijgt, waarvoor de korting 9% is, omdat de overtreding op 12 januari 2018 een herhaling is van de overtreding op 30 oktober 2017 en
- de verplichting dat de kalveren voldoende daglicht hebben, waarvoor de korting 9% is, omdat de overtreding op 2 juli 2018 een herhaling is van de overtreding op 12 januari 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vastgestelde randvoorwaardenkorting van 15% gehandhaafd. Volgens verweerder is de constatering van de NVWA dat appellante niet heeft voldaan aan de diverse randvoorwaarden, juist. Verweerder heeft aan appellante daarom terecht een korting van 15% opgelegd op de door appellante in het jaar 2018 aangevraagde GLB-steun.
3. Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. De beheerseisen die volgens verweerder niet zijn nageleefd, behoren tot het in die bijlage opgenomen terreinen van 'Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten’ en ‘Dierenwelzijn’.
Op grond van artikel 39, eerste lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) wordt, wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, een verlaging toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3% van het totale bedrag aan betalingen en jaarlijkse premies die in artikel 92 van Verordening 1306/2013 worden genoemd. Ingevolge het vierde lid van artikel 39 van Verordening 640/2014 wordt – kort gezegd – de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig het eerste lid is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie.
Op grond van artikel 74, tweede lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 (Verordening 809/2014), worden, wanneer een herhaling wordt geconstateerd samen met een andere niet-naleving of een andere herhaling, de daaruit voortvloeiende verlagingspercentages bij elkaar opgeteld. De maximale verlaging gaat echter niet verder dan tot 15% van het in artikel 73, vierde lid, van Verordening 809/2014 bedoelde totale bedrag.
4. Het College stelt voorop dat op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk is gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
5. Appellante heeft in bezwaar en beroep niet betwist dat zij op 2 juli 2018 de verplichting om tijdig mutaties bij runderen aan het I&R-systeem te melden, de verplichting een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze te verzorgen alsmede de verplichting dit dier af te zonderen in een passend onderkomen met droog strooisel niet heeft nageleefd. Appellante stelt zich evenwel op het standpunt dat verweerder voor deze (herhaalde) niet-nalevingen op 2 juli 2018 hooguit een randvoorwaardenkorting van 9% had kunnen opleggen, omdat bij geen enkele randvoorwaarde sprake was van ‘twee herhalingen’ van dezelfde overtreding.