Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) genoemde dat gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden binnen vijftien dagen vanaf de dag dat dit mogelijk is moeten worden gemeld.
(…)
Wij deelden hem mede dat wij naar aanleiding van de bovengenoemde melding een controle uit wilden voeren die mede gericht was op het dierenwelzijn bij de eventueel op het bedrijf aanwezige dieren. Vervolgens hebben wij, verbalisanten ons gelegitimeerd aan [partner] als Buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA) van de NVWA (…).
[Partner] kon van de zogezegd gemaakte afspraken op ons verzoek niets tonen.
Wij, verbalisanten hebben [partner] tijdens het gesprek gewezen op het feit dat wij, gelet op onze functie als BOA bij de NVWA onder andere toegang hebben tot de op de locatie aanwezige, weilanden, stallen, bedrijfsgebouwen en erf. Wij, verbalisanten hebben nogmaals aan [partner] medegedeeld (…) dat wij een controle uit wilden voeren.
(…)”
maart 2018 door de partner verder geen stukken zijn getoond of nadien zijn aangeleverd die de afspraak van het ziekenhuisbezoek bevestigen. Dit laatste heeft de partner van appellante ter zitting bevestigd. Gelet hierop, houdt het College het ervoor dat appellante noch haar partner de ziekenhuisafspraak bij de controle op 12 maart 2018 aan de toezichthouders hebben gemeld. In zijn aanvullende verklaring heeft de toezichthouder verder verklaard dat hij nogmaals navraag heeft gedaan naar het bestaan van een afspraak met medewerkers van de (voormalige) AID en NVWA dat voor controles bij appellante steeds een afspraak zou worden gemaakt, maar dat niemand binnen de organisatie met zo’n afspraak bekend was. De partner van appellante kon op 12 maart 2018 desgevraagd ook niets daarover tonen. Ook nadien heeft appellante dit standpunt niet met stukken onderbouwd. Het College houdt het er, gelet daarop op, dat van een dergelijke afspraak geen sprake was. Overigens heeft verweerder in dat verband terecht erop gewezen dat bedrijfscontroles in beginsel onaangekondigd plaatsvinden, zeker als het gaat om een controle in verband met het dierenwelzijn. Daarbij is het niet aan de landbouwer, maar aan verweerder om de toezichthouders die de bedrijfscontrole uitvoeren aan te wijzen.
12 maart 2018 heeft verhinderd. Ook nadat de toezichthouders de medewerking tot het bedrijf vorderden, volhardde de partner in zijn weigering toegang te verlenen tot het bedrijf. Daarbij merkt het College op dat uitlatingen van de partner van appellante, die ten tijde van de voorgenomen controle de toezichthouders te woord stond en aldus appellante vertegenwoordigde, anders dan appellante meent aan appellante kunnen worden toegerekend.