Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaken tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , appellante 1, en
Maatschap [naam 2] , te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , appellante 2,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Procesverloop
€ 3.278,00 voor periode 4.
appellante 1 van 1 mei 2020. Daarin heeft het College aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.
Overwegingen
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
[naam 4] . Zij exploiteert een melkveebedrijf aan de [adres 1] in [plaats 1] en sinds 20 februari 2017 ook aan de [adres 2] in [plaats 1] .
Maatschap [naam 2] is op 29 mei 2015 opgericht en bestaat uit de maten [naam 3] en [naam 5] . [naam 3] heeft bij de oprichting een door hem van maatschap [naam 6] overgenomen boerderij aan de [adres 2] in [plaats 1] ingebracht. Dit betrof een leegstaande boerderij zonder vee. Op 20 maart 2017 heeft maatschap [naam 2] een melding overdracht of beëindiging agrarisch bedrijf gedaan, waarin zij heeft vermeld dat haar bedrijf op 20 februari 2017 is overgedragen aan maatschap [naam 1] .
18 december 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:690), heeft een belanghebbende voldoende procesbelang als het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor de belanghebbende feitelijk betekenis kan hebben.
De beroepen 18/981, 18/982, 18/983 en 18/984Knelgevallenregeling
2 juli 2015 en 1 oktober 2016 weliswaar geen vee, maar volgens appellante 1 is voor de toepassing van voormelde bepaling van belang het referentie- en doelstellingsaantal dat op grond van de Regeling van toepassing zou zijn geweest op de houder van het beëindigde bedrijf. Verweerder had op basis van het melkvee, dat appellante 2 had kunnen houden in de van maatschap [naam 6] overgenomen stal, het referentie- en doelstellingsaantal van appellante 1 moeten verhogen, aldus appellante 1.
Artikel 12, tweede lid, luidt: “Indien de houder, meldt en aantoont dat het referentieaantal minimaal 5% lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de houder of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van melkveestallen, kan de minister op zijn verzoek het referentieaantal bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van deze buitengewone omstandigheden is geregistreerd.”
29 mei 2015 geen vrouwelijke runderen aanwezig op het bedrijf van appellante 2.
Het betoog slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
Beslissing
9 maart 2021.