In deze zaak heeft appellante, samen met verschillende andere appellanten, beroep ingesteld tegen ongeveer 400 besluiten op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de gehanteerde tarieven voor officiële keuringen in slachthuizen. De beroepen zijn ingediend op drie verschillende momenten in 2017. Op 20 oktober 2020 is in een groot deel van deze beroepen uitspraak gedaan, maar het onderhavige beroep was per abuis niet meegenomen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft besloten om nu alsnog uitspraak te doen op dit beroep, aangezien de geschilpunten identiek zijn aan die in de eerder behandelde pilotzaken.
Het College heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen 33 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen die zijn gemaakt in de eerdere pilotzaken. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat voortzetting van het onderzoek niet nodig werd geacht. De proceskosten die door appellante zijn gemaakt in de eerdere beroepen zijn niet opnieuw vergoed, en er is geen griffierecht geheven voor deze zaak.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 maart 2021 door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van griffier mr. L.N. Foppen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend bij het College.