Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op 9 februari 2018 is geconstateerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de identificatie- & registratieplicht. (…) Er is sprake van 5 aangetoonde eenlingen bij een onjuiste moeder in combinatie met melkgevende runderen zonder geboortemelding. Dit leidt tot de norm opzet voor 5 runderen. Ieder ontbrekende of onjuiste registratie heeft het risico dat een onjuist geregistreerd rund uiteindelijk in de voedselketen terecht komt. Er is alsnog een juiste registratie van deze dieren in I&R gekomen en daarmee is het hersteld. 20% korting. (…)."
21 februari 2018 overgelegd waaruit blijkt dat hij in de jaren 2015, 2016 en 2017 wegens een chronisch vermoeidheidsyndroom en wegens klachten aan zijn elleboog en rug medische hulp heeft gekregen. Volgens appellant betrekt verweerder deze omstandigheden ten onrechte niet in zijn besluitvorming. Verder stelt appellant dat sprake is van een disproportionele sanctie. De korting zou moeten worden vastgesteld op 1%. Tot slot beroept appellant zich op rechtsgelijkheid, omdat andere veehouders in dezelfde situatie als appellant die erin slagen om van alle runderen de afstamming of de nakomeling aan te tonen niet het verwijt opzet krijgen.
27 februari 2014, Van der Ham, C-396/12, ECLI:EU:C:2014:98, punt 37, is van een opzettelijke niet-naleving van randvoorwaarden sprake indien de steunontvanger zich op een bepaalde wijze gedraagt waardoor hij een toestand van niet-naleving van de voorschriften inzake randvoorwaarden tracht te bewerkstelligen, ofwel, zonder dat hij dit doel voor ogen heeft, de mogelijkheid dat die niet-overeenstemming zich voordoet, aanvaardt. Voor het College is komen vast te staan dat appellant zich ervan bewust was dat zijn administratie al langere tijd niet op orde was. Wat appellant heeft aangevoerd neemt dus niet weg dat sprake was van een situatie waarin appellant de mogelijkheid van niet-naleving van de randvoorwaarde heeft aanvaard en dat verweerder terecht ervan is uitgegaan dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Dat de Officier van Justitie de strafzaak heeft geseponeerd wegens persoonlijke omstandigheden van appellant in het strafbare feit, een zogenoemd voorwaardelijk sepot, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Dit betekent namelijk, anders dan bij een technisch sepot, niet dat dat volgens de Officier van Justitie onvoldoende uitzicht bestond op een veroordeling (vergelijk de uitspraak van het College van
11 februari 2020 ECLI:NL:CBB:2020:90, punt 5.5). Het betoog van appellant dat, zo begrijpt het College, sprake is van rechtsongelijkheid, omdat veehouders in dezelfde situatie als appellant die erin slagen om van alle runderen de afstamming of de nakomeling aan te tonen niet het verwijt opzet krijgen, faalt, reeds omdat appellant dit betoog niet nader heeft uitgewerkt.
13 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:343).