2.2In het proces-verbaal van 24 oktober 2017 staat, voor zover van belang, het volgende:
“Verdachte/betrokkene verklaarde:
Ik heb met loonwerkbedrijf [naam 3] uit [plaats 2] de afspraak gemaakt om op vrijdagmorgen 20 oktober 2017 vaste geitenmest over het bewuste perceel aan de [adres] te [plaats 3] uit te rijden. Wij hebben geen tonnage afgesproken. Op vrijdagmorgen tegen 12.00 uur heb ik mijn stagiaire met een trekker en een vaste tand cultivator naar het bewuste perceel gestuurd om de opgebrachte mest onder te gaan werken. De stagiaire heeft mij, na ongeveer 1 ½ uur wachten, opgebeld en hij vertelde mij dat er nog geen loonwerker was geweest die de mest had opgebracht. Via mijn eigen loonwerker en bemiddelaar de hr. [naam 4] , kreeg ik te horen dat het nog zeker enige uren ging duren dat [naam 3] zou komen. Ik heb toen mijn stagiaire opdracht gegeven om naar huis terug te gaan. Ik heb verders niets meer gehoord. Later die dag hebben ze wel mest uitgereden. Dit hoorde ik de volgende dag van loonwerker [naam 4] die de bevuilde weg moest schoonmaken.
Zaterdagmiddag 21 oktober 2017 ben ik zelf wezen kijken of de weg schoon gemaakt was. Ik heb toen met [naam 4] overleg gehad over het onderwerken van de opgebrachte mest. Samen kwamen wij tot de conclusie om het niet onder te werken i.v.m. natte grond en daardoor bederf van de grondstructuur. Het betreft hier een perceel kleigrond van minimaal 40% afslibbaar”.
Reden van wetenschap:
Op dinsdag 24-10-2017, omstreeks 9.30 uur, kreeg ik, verbalisant [naam 5] , een melding afkomstig van mijn teamleider [naam 6] dat op een perceel bouwland aan de [adres] ter hoogte van perceel 9-11 te [plaats 3] vaste mest afkomstig van geiten was uitgereden. De mest zou niet emissiearm aan gewend zijn.
Op dinsdag 24-10-2017, omstreeks 11.00 uur bevond ik mij op de [adres] ter hoogte van perceel 12 en ik zag dat op een perceel bouwland, gezien de aanwezigheid van stengelresten, mais was geoogst. Ik zag dat op dit perceel vaste mest was uitgereden en dat de aangebrachte mest niet in de grond was gebracht.
Op dinsdag 31-10-2017 bevond ik mij wederom op de [adres] in de gemeente [plaats 3] . Ik zag dat de opgebrachte mest van het onderhavig perceel door middel van onderploegen was ondergewerkt.”
3 Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. Bijlage II bij Verordening 1306/2013 verwijst naar de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen. Deze beheerseisen zijn in Nederland onder meer uitgewerkt in artikel 3.1, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling, en bijlage 3, punt 1.8, bij de Uitvoeringsregeling, waarin wordt verwezen naar artikel 5 van het Bgm.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, en artikel 5, eerste lid, van het Bgm, in samenhang met bijlage I bij het Bgm, punt 3, onder b, wordt bij het emissiearm aanwenden van vaste mest of steekvast zuiveringsslib de mest of het slib in maximaal twee direct opeenvolgende werkgangen op het grondoppervlak gebracht en ondergewerkt, en wel op zodanige wijze dat de mest of het slib direct nadat deze op het grondoppervlak is aangebracht ofwel in de grond wordt gebracht, ofwel intensief met de grond wordt vermengd, met als gevolg dat de mest als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt.
Ingevolge artikel 97, eerste lid, eerste alinea, van Verordening 1306/2013 wordt de in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie opgelegd wanneer voorschriften betreffende de randvoorwaarden (waartoe de beheerseisen behoren) op enig moment in een bepaald kalenderjaar ("betrokken kalenderjaar") niet worden nageleefd en de niet-naleving in kwestie rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag of de betalingsaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend.
4 Tussen partijen is niet in geschil – en ook het College gaat hiervan uit – dat appellante de hiervoor onder 3 weergegeven randvoorwaarde niet heeft nageleefd.