Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen
h.o.d.n. Melkveebedrijf [naam 2] ,te [plaats] , appellant,
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 februari 2021, zaaknummer 19/1358, staat de beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel onder de Meststoffenwet (Msw) centraal. De zaak betreft een beroep van een melkveebedrijf tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het fosfaatrecht van het bedrijf werd vastgesteld op 6.071 kg. Dit besluit is genomen op basis van artikel 23, derde lid, van de Msw, dat de minister verplicht om het fosfaatrecht vast te stellen in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen.
De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, betwistte de rechtmatigheid van het fosfaatrechtenstelsel en stelde dat het in strijd is met de Nitraatrichtlijn en leidt tot ongeoorloofde staatssteun. De minister, vertegenwoordigd door mr. T. Meijer, verdedigde het besluit en stelde dat het fosfaatrechtenstelsel noodzakelijk is en niet in strijd met de wetgeving. De zitting vond plaats op 19 november 2020, maar partijen zijn niet verschenen.
Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het College verwees naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat het stelsel verenigbaar is met het recht op eigendom zoals vastgelegd in het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.