ECLI:NL:CBB:2021:150

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
19/1817
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling op basis van I&R-registratie en bewijsnood

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stille maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. De zaak is ontstaan na een controle door de NVWA op het bedrijf van appellante, waarbij bleek dat een groot aantal dieren niet meer aanwezig was zonder dat hiervoor een afvoerdatum was gemeld in het I&R-systeem. De minister heeft het fosfaatrecht van appellante verlaagd op basis van de aangepaste I&R-registratie, wat door appellante werd betwist. Appellante stelde dat zij in bewijsnood verkeerde en dat de NVWA haar had verzekerd dat de wijzigingen in de I&R-registratie geen gevolgen zouden hebben voor haar fosfaatrecht.

Het College oordeelde dat de minister terecht is uitgegaan van de aangepaste I&R-registratie, aangezien appellante de juistheid van deze registratie niet voldoende had onderbouwd. Het College concludeerde dat de verantwoordelijkheid voor een correcte I&R-registratie bij appellante ligt. Het beroep op bewijsnood werd afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat de dieren op de peildatum nog aanwezig waren. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagde niet, omdat appellante niet kon bewijzen dat er toezeggingen waren gedaan door de NVWA.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het fosfaatrecht van appellante op 8.616 kg. Tevens werd de minister opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de Meststoffenwet.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1817
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

Stille maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 23 november 2018 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en het fosfaatrecht van appellante opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 27 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het herzieningsbesluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het herzieningsbesluit en het primaire besluit;
  • stelt het fosfaatrecht van appellante vast op 8.616 kg en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante te vergoeden.

Overwegingen

1.1
Tijdens een controle van de NVWA [1] op het bedrijf van appellante op 21 maart 2018 bleek een groot aantal dieren niet meer op het bedrijf aanwezig te zijn, terwijl voor deze dieren geen afvoerdatum was gemeld in het I&R-systeem. Op 16 en 23 april 2018 heeft appellante van de RVO [2] een ‘overzicht maatregelen en meldingen I&R’ ontvangen, waaruit volgt dat voor een groot aantal dieren alsnog een afvoerdatum is vastgesteld. Deze afvoerdata zijn door de NVWA bij benadering vastgesteld, bijvoorbeeld door te kijken naar wanneer een koe voor het laatst melk heeft gegeven.
1.2
Naar aanleiding van de wijzigingen in het I&R-systeem, heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en het fosfaatrecht van appellante verlaagd naar 8.606 kg, omdat er op de peildatum 2 juli 2015 minder dieren op het bedrijf aanwezig waren dan aanvankelijk was vastgesteld.
1.3
Appellante stelt dat verweerder ten onrechte haar fosfaatrecht heeft verlaagd en dat zij recht heeft op de 9.046 kg fosfaatrecht die haar bij het primaire besluit is toegekend. Om de I&R-registratie op orde te krijgen, hebben de controleurs van de NVWA voor deze dieren een fictieve afvoerdatum geregistreerd. Appellante beschikt niet over stukken waaruit blijkt wat de werkelijke afvoerdata zijn. In het CRV-systeem dat appellante gebruikt zijn na de invoer van de fictieve afvoerdata geen gegevens van de betreffende koeien meer te vinden. Appellante stelt dat zij in bewijsnood verkeert. Zij kan niet meer aantonen dat de dieren op de peildatum op haar bedrijf aanwezig waren. Verder zijn wat appellante betreft de fictieve afvoerdata zomaar gekozen tijdens het bezoek van de controleurs op haar bedrijf. Zij had geen idee dat dit gevolgen zou hebben voor de toe te kennen fosfaatrechten. Zowel de controleurs als appellante wilden snel de bedrijfsblokkade op het bedrijf kunnen opheffen door de fictieve afvoerdata in te voeren. Verder doet zij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De NVWA heeft appellante destijds verzekerd dat de wijzigingen in de I&R-registratie geen gevolgen zouden hebben voor haar fosfaatrecht, ondanks dat een deel van de ingevoerde data vóór de peildatum 2 juli 2015 valt.
2.1
Het College is van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van het fosfaatrecht van appellante terecht is uitgegaan van de aangepaste I&R-registratie. Zoals het College eerder heeft geoordeeld volgt uit het systeem van de Msw dat de I&R-registratie in beginsel leidend is voor het vaststellen van het fosfaatrecht. [3] Wel kan er aanleiding zijn om nader onderzoek te doen naar de juistheid van die registratie als die juistheid onderbouwd wordt betwist. Daarvan is in dit geval geen sprake. Appellante heeft de juistheid van de registratie wel betwist maar zij heeft dat niet onderbouwd. De bron van de situatie waarin appellante verkeert ligt in de eerste plaats bij het niet goed bijhouden van de I&R registratie. Dit is wel de verantwoordelijkheid van appellante. Omdat de administratie niet op orde was moesten de afvoerdata bij benadering worden vastgesteld. Appellante kan hier tegenover stellen dat de desbetreffende dieren op de peildatum nog wel op het bedrijf aanwezig waren en dat de fictieve afvoerdata niet juist zijn. Hierin is appellante niet geslaagd. Haar beroep op bewijsnood om dit aan te tonen slaagt niet. Naast de gegevens uit het CRV-systeem is namelijk ander bewijs denkbaar om aan te tonen dat de betreffende dieren nog op het bedrijf aanwezig waren. Te denken valt aan informatie over melkleveringen of informatie van het vervoer naar het slachthuis. Dit heeft appellante, zoals zij op de zitting bevestigt, helaas niet beschikbaar. Omdat ander bewijs wel mogelijk had kunnen zijn, slaagt het beroep op bewijsnood niet.
2.2
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de NVWA haar heeft toegezegd dat de wijzigingen in de I&R-registratie geen gevolgen zouden hebben voor haar fosfaatrecht. Zij heeft dit niet met stukken onderbouwd.
3.1
Verweerder heeft aangevoerd dat hij bij de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante van een verkeerd dieraantal is uitgegaan. Het fosfaatrecht had op basis van 220 melk- en kalfkoeien en 87 stuks jongvee moeten worden vastgesteld op 8.616 kg. Appellante heeft zich tegen die berekening niet verzet. Het beroep van appellante zal om die reden gegrond worden verklaard en het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 23, derde lid, van de Msw. Het College ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en het fosfaatrecht van appellante vast te stellen op 8.616 kg.
3.2
Het College zal verweerder opdragen het door appellante betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit proces-verbaal te ondertekenen.

Voetnoten

1.Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
2.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
3.Zie de uitspraak van het College van 29 oktober 2019, ECLI:NL:CBB:2019:545