In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 februari 2021, zaaknummer 19/774, staat de vaststelling van het fosfaatrecht van een appellant centraal. De appellant, een eenmanszaak die zich bezighoudt met het opfokken van jongvee, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 85 kg, na een herziening van een eerder besluit. De appellant betwistte deze vaststelling en voerde aan dat een stierkalf, dat jonger was dan één jaar, ten onrechte niet als melkvee was aangemerkt, waardoor hij geen fosfaatrecht voor dit dier kreeg toegekend.
Het College oordeelde dat de minister terecht had besloten dat het stierkalf niet als melkvee kon worden aangemerkt, omdat het niet werd gehouden voor de melkveehouderij. De appellant had niet aangetoond dat het stierkalf voor de melkveehouderij werd gehouden, en de minister had bovendien geen proceskosten hoeven vergoeden, omdat het primaire besluit niet was herroepen. Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het College concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden en kende de appellant een schadevergoeding toe van in totaal € 500,-, verdeeld over de betrokken partijen. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, maar dat de appellant recht had op schadevergoeding.