ECLI:NL:CBB:2021:115

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
19/963
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrechtenstelsel en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een agrarisch bedrijf, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van de appellante werd vastgesteld op basis van de Meststoffenwet. De minister had eerder op 10 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld en op 19 april 2019 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en dat er sprake was van ongeoorloofde staatssteun. Tevens voerde zij aan dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, wat door de minister werd betwist.

Tijdens de zitting op 12 november 2020 zijn partijen niet verschenen, maar de zaak is wel inhoudelijk behandeld. Het College heeft overwogen dat de Nitraatrichtlijn voldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het College heeft ook geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De argumenten van appellante werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en het College verwees naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van zijn oordeel.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. I.M. Ludwig, met mr. I.S. Post als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Gellekom).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 19 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2
Ingevolge artikel 23, vijfde lid, van de Msw wordt, indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd en wordt het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming verlaagd. Deze verhoging onderscheidenlijk verlaging komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen van het aantal uitgeschaarde onderscheidenlijk ingeschaarde stuks melkvee.
1.3
Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
Feiten
2. Appellante exploiteert een agrarische onderneming met fokvarkens in [plaats] .
Op 2 juli 2015 hield appellante 12 stuksjongvee op haar bedrijf. Deze dieren waren uitgeschaard door [naam 2] B.V.
Beroepsgronden
3. Appellante voert in beroep, samengevat, aan dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Deze gronden kunnen, anders dan verweerder meent, bij wege van exceptieve toetsing aan de orde komen. Daarnaast voert appellante aan dat bij haar wél sprake is van een individuele en buitensporige last en dat de door haar ingediende stukken voor zich spreken. De continuïteit van het bedrijf staat op het spel.
Standpunt van verweerder
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het fosfaatrechtenstelsel voldoet aan de eisen van artikel 5 van de Nitraatrichtlijn en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatsteun. Hij verwijst daarvoor mede naar de uitspraken van het College in eerdere procedures.
4.2
Verweerder acht het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd met het in artikel 1 van het EP neergelegde recht op eigendom. Hij heeft de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en gewezen op de uitspraken van het College die hierover al zijn gedaan. Voorts betwist verweerder dat op appellante een individuele en buitensporige last rust. Volgens verweerder rust op appellante de plicht om te bewijzen dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Nu uit het beroepschrift niet blijkt in welk opzicht appellante het niet eens is met het besluit op bezwaar, ziet verweerder daarin aanleiding om voor de onderbouwing van het standpunt dat deze beroepsgrond ongegrond is te verwijzen naar de in het bestreden besluit opgenomen motivering en de bij het verweerschrift behorende bijlage A. Verweerder verwijst voor deze wijze van het voeren van verweer naar de uitspraak van het College van 9 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:274).
4.3
Verweerder is ten slotte van mening dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel.
Beoordeling
5.1
Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt. Het College verwijst naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) en van 16 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:140, onder 5.6).
5.2
Het betoog van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel op het niveau van de regeling strijd oplevert met artikel 1 van het EP faalt. Het College verwijst hiervoor naar zijn heropeningsbeslissing van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:522) en uitspraken van 9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:1-7). Daarin heeft hij al geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. In de hiervoor vermelde uitspraak van 23 juli 2019 heeft het College dit oordeel verder gemotiveerd.
5.3
Appellante heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. Het College overweegt hiertoe als volgt. Appellante heeft in beroep slechts aangevoerd dat er in haar geval, anders dan verweerder meent, wél sprake is van een individuele en buitensporige last, dat de door haar ingediende stukken voor zich spreken en dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Dit nu is onvoldoende ter onderbouwing van haar stellingen en nu appellante (ook verder) niet heeft onderbouwd in welk opzicht verweerders motivering ter zake in het bestreden besluit ontoereikend is, faalt ook deze beroepsgrond.
Slotsom
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.