In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een agrarisch bedrijf, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van de appellante werd vastgesteld op basis van de Meststoffenwet. De minister had eerder op 10 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld en op 19 april 2019 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met de Nitraatrichtlijn en dat er sprake was van ongeoorloofde staatssteun. Tevens voerde zij aan dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, wat door de minister werd betwist.
Tijdens de zitting op 12 november 2020 zijn partijen niet verschenen, maar de zaak is wel inhoudelijk behandeld. Het College heeft overwogen dat de Nitraatrichtlijn voldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Het College heeft ook geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De argumenten van appellante werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, en het College verwees naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van zijn oordeel.
Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. I.M. Ludwig, met mr. I.S. Post als griffier.