ECLI:NL:CBB:2021:1095

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/72
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 op basis van SBI-code registratie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van [naam] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19. De aanvraag werd afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op de peildatum 15 maart 2020 was geregistreerd, niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel stond. Appellante stelde dat de registratie onjuist was en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden.

Het College heeft vastgesteld dat de minister zijn beleid consistent heeft toegepast. De registratie in het handelsregister op de peildatum is leidend, en wijzigingen die na deze datum zijn doorgevoerd, zijn niet relevant voor de beoordeling. Appellante had de mogelijkheid om een melding te maken van een niet-aansluitende SBI-code, maar de minister heeft geconcludeerd dat de bedrijfsomschrijving van appellante niet past bij een SBI-code die wel in Bijlage 1 is opgenomen. Het College heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.

De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/72

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: W.S.M.T. Hoebergen),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Rijn en mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
Appellante heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend.
Over de onderneming was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 64.20 (Financiële holdings) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het financieel deelnemen in horecaondernemingen’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellante op de peildatum 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Dat appellante haar registratie na 15 maart 2020 met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, maakt dat niet anders. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellante
4. Appellante exploiteert sinds de oprichting in 2014 een horecabedrijf. Ook op de peildatum 15 maart 2020 was zij actief als horecabedrijf. De SBI-code stond op die datum onjuist geregistreerd bij de KvK. Daar is melding van gemaakt bij verweerder en later is dit door de KvK ook gecorrigeerd. Ten onrechte merkt verweerder dit niet aan als bijzondere omstandigheid op grond waarvan van de Beleidsregel moet worden afgeweken. Door de mogelijkheid van het indienen van een melding niet-aansluitende SBI-code heeft verweerder verwachtingen gewekt die vervolgens niet worden waargemaakt. Verder heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waar geen verslag van is opgemaakt en waaraan een e-mailwisseling voorafging die ernstig klachtwaardig gedrag vertoont. Appellante verzoekt het College verweerder daarvoor een passende maatregel op te leggen.
Standpunt verweerder
5. Naar aanleiding van de door appellante ingediende melding niet-aansluitende SBI-code heeft verweerder de zogenoemde maatwerkprocedure toegepast, waarbij wordt beoordeeld of de op 15 maart 2020 geregistreerde bedrijfsomschrijving past bij een wél in Bijlage 1 opgenomen SBI-code. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsomschrijving van appellante niet past bij SBI-code 56.10.1 (restaurants), 56.10.2 (fastfoodrestaurants, cafetaria’s, ijssalons, eetkramen e.d.), 56.30 (cafés), of een andere in Bijlage 1 opgenomen code. Uit de bedrijfsomschrijving volgt dat appellante zich richt op het financieel deelnemen in horecaondernemingen, niet op de horeca-activiteiten zelf. De maatwerkprocedure leidt er dus niet toe dat appellante alsnog wordt aangemerkt als een gedupeerde onderneming als bedoeld in de Beleidsregel. Verweerder stelt dat het nooit de bedoeling is geweest om wijzigingen van de registratie met terugwerkende kracht tot vóór de peildatum te betrekken in de beoordeling. Tegelijkertijd ziet verweerder dat de communicatie hierover niet altijd volledig helder is geweest. Gesteld noch gebleken is echter dat aan appellante een concrete, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan.
Verder is verweerder van mening dat de bezwaarschriftprocedure zorgvuldig is geweest en dat er van bijzondere omstandigheden geen sprake is.

Beoordeling door het College

6. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
7. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. Verweerder hoeft geen rekening te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
8. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat daar in dit geval geen sprake van is. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
9. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.
10. Tot slot is het College van oordeel dat er geen sprake is geweest van onzorgvuldige besluitvorming of klachtwaardig gedrag van verweerder. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient verweerder, voordat hij op een bezwaar beslist, de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Dat is in dit geval gebeurd en appellante heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Zoals een medewerker van verweerder ook aan appellante heeft uitgelegd in de overgelegde e-mails, wordt de beslissing op bezwaar pas na de hoorzitting genomen, zodat alles wat tijdens die zitting naar voren wordt gebracht nog bij de beoordeling kan worden betrokken. Het is dus niet mogelijk om voorafgaand aan de hoorzitting al inzicht te krijgen in die beoordeling. Als de indiener van het bezwaarschrift het niet eens is met de beslissing op bezwaar kan hij daartegen beroep instellen, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.