ECLI:NL:CBB:2021:1056

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
21/1110
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep met niet-ontvankelijkheid wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2019. Appellant verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Volgens de Awb is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De griffier van het College heeft appellant op 23 oktober 2021 per aangetekende post geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de nota betaald moest worden. Tevens is vermeld dat niet tijdig betalen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Uit informatie van PostNL bleek dat de nota op 26 oktober 2021 is uitgereikt, maar appellant heeft het griffierecht niet betaald. Er zijn geen aanwijzingen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 december 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1110
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. El Kadi),
en

de minister voor Medische Zorg, verweerder.

Procesverloop

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5527). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. De griffier van het College stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet op tijd wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de verzoeker in verzuim is geweest.
De griffier heeft op 23 oktober 2021 per aangetekende post een nota verzonden aan verzoeker met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van die nota moet zijn betaald. Daarbij is ook medegedeeld dat het niet of niet tijdig betalen van deze nota kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de nota op 26 oktober 2021 is uitgereikt.
Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald. Er is geen aanwijzing dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: