In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], en de Minister voor Medische Zorg. Eiser kreeg een boete van € 1.050,- opgelegd wegens overtreding van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. De overtreding werd vastgesteld na een inspectie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op 23 november 2017, waarbij gebreken in de bedrijfsruimten werden geconstateerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overtredingen hem niet konden worden verweten. De rechtbank oordeelde dat de inspectie correct was uitgevoerd en dat de bevindingen in het rapport op ambtsbelofte waren opgemaakt. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was omdat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend oordeel. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.