In deze zaak heeft appellante, een accountantskantoor, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzitter van de accountantskamer van 14 september 2020. Deze uitspraak was gedaan met toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra), waarbij de klacht van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante heeft echter in plaats van verzet te doen bij de accountantskamer, zoals voorgeschreven in artikel 39, derde lid, van de Wtra, hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het College heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante niet de juiste procedure heeft gevolgd. Het College heeft vastgesteld dat de voorzitter van de accountantskamer geen verwijzing naar een openstaand rechtsmiddel heeft opgenomen in de beslissing, wat de situatie bemoeilijkt. Desondanks heeft het College besloten dat het beginsel van een behoorlijke procesorde vereist dat het hogerberoepschrift van appellante, samen met de bijbehorende stukken, wordt doorgestuurd naar de accountantskamer voor verdere behandeling. De datum van ontvangst van het hogerberoepschrift, 25 oktober 2020, wordt als datum van binnenkomst van het verzetschrift beschouwd. De uitspraak van het College is gedaan op 7 december 2021, waarbij het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk is verklaard.