ECLI:NL:CBB:2021:1003

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21/418
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbetaling GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 22 december 2020, betrof de aanvraag van de appellant voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020. De minister had in het bestreden besluit van 25 februari 2021 het bezwaar van de appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De minister heeft een verweerschrift ingediend en ook andere vertegenwoordigers waren aanwezig. De appellant betoogde dat de minister de oppervlakte van bepaalde percelen ten onrechte niet inhoudelijk had beoordeeld, omdat het verschil in oppervlakte minder dan 2% was en er geen wijzigingen in het veld zouden zijn. Het College heeft echter in eerdere uitspraken geoordeeld dat de 2%-marge correct was toegepast en dat er geen duidelijke veranderingen in de subsidiabele oppervlakte waren waargenomen.

Het College heeft de argumenten van de appellant over de percelen 1 en 79 en de subsidiabiliteit van bepaalde delen van deze percelen beoordeeld. De appellant had betoogd dat deze delen tot de normale greppelstructuur behoren en dat hij een ANLb-beheerovereenkomst had afgesloten. Het College concludeerde echter dat de door de minister als niet-subsidiabel aangemerkte delen niet als landbouwareaal konden worden aangemerkt, gezien de omstandigheden en de eerdere uitspraken. Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , appellant

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M.J. Hunting en mr. L. Anvelink).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellant om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van verweerder zijn ook verschenen drs. M.J. Cupido en R. Schoon.

Overwegingen

1. Bij de Gecombineerde opgave 2020 heeft appellant een oppervlakte van 92,93 ha opgegeven voor uitbetaling. Daarvan heeft verweerder een oppervlakte van 92,64 ha geconstateerd, dus 0,29 ha minder. Appellant beschikte destijds over 92,88 betalingsrechten.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de oppervlakte van een aantal percelen niet inhoudelijk beoordeeld, omdat het verschil tussen de door appellant aangevraagde oppervlakte van de percelen en de oppervlakte van de referentiepercelen minder is dan 2% en er geen sprake is van wijzigingen in het veld. Het gaat om de percelen 7, 50, 68 en 78. Dat laatste perceel is in het bestreden besluit als perceel 79 aangeduid, wat een kennelijke verschrijving is. Appellant voert aan dat verweerder de oppervlakte van die percelen ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Volgens appellant is sprake van duidelijke wijzigingen in het veld doordat de greppels in de loop der tijd meer of minder vol water staan.
3. Zoals het College in de uitspraken van 30 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:424) en van 15 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:603) op beroepen van appellant over de uitbetaling voor de jaren 2018, respectievelijk 2019 heeft overwogen, slaagt het betoog van appellant over de wijze waarop de 2%-marge moet worden toegepast niet. Ook heeft het College in de uitspraak van 15 juni 2021 geoordeeld dat voor het jaar 2019 geen duidelijke veranderingen van de subsidiabele oppervlakte in het veld zijn waar te nemen. Het College ziet ten aanzien van het jaar 2020 dat in deze procedure aan de orde is, geen aanleiding voor een ander oordeel.
4. Over de percelen 1 en 79 heeft appellant betoogd dat de door verweerder niet als subsidiabel geconstateerde delen behoren tot de normale greppelstructuur die gewoon beweid worden.
5. De delen die verweerder als niet subsidiabel heeft aangemerkt, liggen midden in de percelen 1 en 79. Op de winterfoto's van 2020 staan deze perceelsdelen onder water. Op de zomerfoto's van 2020 staat een deel onder water en is een deel wel droog, maar onbegroeid. Om die reden kunnen deze perceelsdelen niet worden aangemerkt als landbouwareaal. Voor zover appellant zich er op heeft beroepen dat hij voor de percelen 1 en 79 een ANLbbeheerovereenkomst heeft afgesloten, verwijst het College naar eerdergenoemde uitspraak van 15 juni 2021. Daarin heeft het College geoordeeld dat uit de door appellant overgelegde stukken met betrekking tot de door hem afgesloten ANLb-overeenkomst – dezelfde stukken als in deze procedure aan de orde zijn – niet valt op te maken dat er voor appellant een verplichting bestond om het land langer dan 90 dagen onder water te laten staan ten behoeve van weidevogelbeheer. Het College ziet in deze procedure geen aanleiding voor een ander oordeel.
6. Appellant heeft zich verder gericht tegen de constatering van de oppervlakte door verweerder van perceel 4. Verweerder heeft een reep aan de zuidzijde van het perceel niet als subsidiabel aangemerkt. Net zoals het College eerder voor de jaren 2018 en 2019 heeft geoordeeld, is het College voor het jaar 2020 met verweerder van oordeel dat deze reep langs het water, gelet op de kleur en de structuur ervan in vergelijking met de rest van het perceel, is verruigd en niet als blijvend grasland kan worden aangemerkt.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen