In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 15 december 2020, zijn appellanten, twee zussen die samen met andere familieleden een landbouwbedrijf runnen, in beroep gegaan tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had de subsidies op grond van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Jonge Landbouwers 2013, op nihil vastgesteld. Dit gebeurde na eerdere afwijzingen van hun aanvragen voor subsidieverlening en een eerdere uitspraak van het College die verweerder had opgedragen nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van appellanten. De appellanten stelden dat de subsidies ten onrechte op nihil waren vastgesteld, omdat zij voldaan hadden aan de voorwaarden van de regeling en dat de lange procedure hen had belemmerd om aan de eisen te voldoen. Het College oordeelde dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat appellanten niet voldaan hadden aan de voorwaarden van de regeling. Het College vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder opgedragen de griffierechten aan de appellanten te vergoeden.