In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 november 2020, zaaknummer 19/123, is het beroep van appellante, een maatschap bestaande uit [naam 1] en [naam 2], gegrond verklaard. De zaak betreft de beoordeling van het beroep op de knelgevallenregeling onder de Meststoffenwet (Msw) met betrekking tot het fosfaatrecht. Verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, had eerder het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 4.379 kg, maar dit werd betwist door appellante die stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een verhoging van het fosfaatrecht rechtvaardigden.
De appellante had een melding van bijzondere omstandigheden ingediend, waarbij zij stelde dat er sprake was van ziekte en overlijden binnen het samenwerkingsverband. Verweerder had echter geoordeeld dat niet aan de 5%-drempel was voldaan, wat noodzakelijk is voor toepassing van de knelgevallenregeling. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verweerder ten onrechte een stuk jongvee niet had meegenomen in de vaststelling van het fosfaatrecht. Het College oordeelde dat de gegevens die verweerder had gehanteerd niet correct waren en dat het beroep van appellante gegrond was.
Het College heeft het besluit van 4 december 2018 vernietigd en het fosfaatrecht vastgesteld op 4.388 kg, conform de door verweerder overgelegde berekening. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 2.100,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid en de noodzaak om alle relevante gegevens in aanmerking te nemen bij de vaststelling van rechten onder de Meststoffenwet.