ECLI:NL:CBB:2020:831

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/699
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van [naam] V.O.F. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep was gericht tegen de vaststelling van het fosfaatrecht op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw). De appellante stelde dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun. Het College heeft deze beroepsgronden verworpen en verwezen naar eerdere uitspraken waarin deze argumenten ook al waren behandeld. De appellante was niet verschenen op de zitting, en het College oordeelde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van griffier mr. M. Khababi.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Leegsma en mr. I.A.M. van Nieuwkerk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 12 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Appellante, haar gemachtigde en verweerder zijn met bericht niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.

Feiten

2. Appellante exploiteert een melkveehouderij in [plaats] . Op 2 juli 2015 hield appellante 125 melkkoeien en 107 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht vastgesteld op 6.905 kg en is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Beroepsgronden
4.1
Volgens appellante biedt artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 (de Nitraatrichtlijn) geen toereikende grondslag voor het fosfaatrechtenstelsel. Dat stelsel is ook niet nodig om aan de doelstelling van de Nitraatrichtlijn te voldoen. Verweerder is niet op deze bezwaargrond ingegaan en daarmee is het bestreden besluit in elk geval onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
4.2
Appellante betoogt voorts dat de vaststelling van fosfaatrecht in strijd is met artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), omdat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Van dat laatste is sprake omdat de EU-nitraatnorm van 50mg/l in Nederland wordt overschreden. Verweerder is onvoldoende en onjuist op deze bezwaargrond ingegaan en daarmee is het bestreden besluit in elk geval onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Standpunt van verweerder
5.1
Verweerder stelt dat de algemene beroepsgronden die zijn gericht tot het stelsel van fosfaatrechten op regelingsniveau niet slagen. Het fosfaatrecht voldoet aan de eisen van artikel 5 van de Nitraatrichtlijn. Ook is geen sprake van ongeoorloofde staatssteun, gelet op de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie van 19 december 2017 waarin onvoorwaardelijk goedkeuring is verleend naar aanleiding van de vraag van verweerder of het fosfaatrechtenstelsel in overeenstemming is met artikel 107 van het VWEU.
5.2
Verweerder is tot slot van mening dat geen sprake is van een motiveringsgebrek in het
bestreden besluit, omdat hij is ingegaan op de aangevoerde bezwaargronden. Met het verweerschrift is het besluit, voor zover nodig, aangevuld.
Beoordeling
6.1
Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt. Het College verwijst naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) en 26 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:615). De beroepsgronden falen.
6.2
Appellante wordt verder niet gevolgd in haar betoog dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek.
Slotsom
7.1
Het beroep van appellante is ongegrond.
7.2
Het College ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen De griffier is verhinderd te ondertekenen