ECLI:NL:CBB:2020:795

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
19/1137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 november 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een subsidie aangevraagd op grond van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies voor een innovatief stalsysteem dat ammoniakreductie voor vleeskalveren zou realiseren. De aanvraag werd echter afgewezen omdat het aangevraagde systeem niet voldeed aan de omschrijving van de relevante BWL-code. De appellante had in haar aanvraag een systeem beschreven dat verder ging dan de standaard eisen van de BWL-code, door innovatieve technieken toe te voegen voor de afvoer van mest en urine. De minister stelde dat de subsidieaanvraag niet kon worden goedgekeurd omdat het systeem niet onder de bestaande code viel en er nog geen nieuwe code was vastgesteld voor de innovatieve aanpassingen. Tijdens de zitting op 16 september 2020 werd duidelijk dat de appellante niet alleen subsidie vroeg voor het systeem dat onder de BWL-code viel, maar ook voor de extra voorzieningen die niet waren goedgekeurd. Het College oordeelde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, omdat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1137

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (de Regeling), titel 4.4, Ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren, afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 3] .

Overwegingen

1. Appellante drijft een rosékalverhouderij. Op 23 oktober 2018 heeft zij subsidie voor een investering in ammoniak reducerende apparaten voor vleeskalveren aangevraagd. In het aanvraagformulier heeft zij bij het apparaat de code BWL.2012.09.V1 vermeld. Verder heeft zij vermeld dat de kosten van het apparaat € 164.819,- bedragen en dat het percentage ammoniakreductie dat wordt bereikt met de investering 77% bedraagt. In een meegezonden bijlage heeft appellante, voor zover van belang, toegelicht dat zij haar stal wil voorzien van een schuifsysteem dat op een nieuwe, ondiepe, mestput wordt geplaatst op een nieuw te storten vloer. Daarbij worden de roosters voorzien van een rubberen bolle toplaag, waardoor urine versneld in de put terecht komt en tevens een diervriendelijke ligplaats voor kalveren wordt gecreëerd. De urine die op de hellende schijnvloer terechtkomt, loopt naar de kettingsleuf van de mestschuif waaronder afvoerkanalen komen, zodat de urine direct in de oude put komt. Daardoor wordt contact tussen urine en vaste mest zo veel mogelijk voorkomen, met ammoniakreductie tot gevolg. Door een slangensysteem in de schijnvloer te storten, waardoor koud water wordt geleid, koelt de mest gelijk af wanneer deze op de vloer valt, wat eveneens bijdraagt aan een lagere ammoniakemissie. De biogasinstallatie wordt met warmte uit de stal verwarmd. Met de plannen kan een ammoniakreductie van 77% worden bereikt. Voor het systeem wordt een proefstalstatus aangevraagd. Appellante wil de aanvraag plaatsen onder code BWL 2012.09.V1: mechanisch geventileerde stal met hellende roostervloer in combinatie met hellende schijnvloer onder de roostervloer.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het stalsysteem waarvoor appellante subsidie heeft aangevraagd niet aan de omschrijving van code BWL 2012.09.V1 voldoet. Appellante heeft namelijk in aanvulling op het beschreven systeem nog twee nieuwe aanvullende technieken gebruikt voor de afvoer van mest en urine. Daarvoor heeft zij ook afzonderlijk bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een aanvraag voor een bijzondere emissiefactor (lees: proefstalstatus) ingediend. Voor het systeem als geheel worden nog metingen uitgevoerd en hiervoor is (nog) geen code vastgesteld. Daarom kan verweerder daarvoor in dit kader geen subsidie verstrekken.
Ter zitting heeft verweerder verder nog toegelicht dat voor aanvragen als deze een tenderregeling geldt, waarbij aanvragen worden gerangschikt op, onder meer, het reductiepercentage. Appellante zou in dit geval door haar aanvraag aanspraak maken op meer punten dan haar BWL-code eigenlijk oplevert. Appellante heeft in bezwaar haar aanvraag voor het systeem als geheel aanvankelijk gehandhaafd en pas in het telefoongesprek op 22 mei 2019 met de behandelaar van RVO verklaard de aanvraag eventueel te willen beperken tot het in de betreffende BWL-code vermelde systeem. De behandelaar heeft toen terecht gezegd dat dit niet meer mogelijk was omdat de tenderprocedure inmiddels was gesloten, aldus verweerder.
3. Appellante voert aan dat het door haar aangevraagde stalsysteem volgens haar wel valt onder code BWL.2012.09.V01, zij het dat zij daaraan innovatieve aanvullingen voor de gescheiden afvoer van mest en urine heeft toegevoegd. Daarmee zou, zonder dat nog langer een – brandgevaarlijke – luchtwasser hoefde te worden gebruikt, toch een hogere ammoniakreductie kunnen worden bereikt dan de 40% reductie van het systeem van BWL.2012.09.V1. De hogere reductie was nodig om de benodigde vergunningen van de provincie te verkrijgen. Vandaar dat appellante ook een proefstalstatus heeft aangevraagd. Appellante begrijpt niet waarom zij voor het deel van haar systeem dat onder de BWL-code valt geen subsidie kan krijgen. Zij wijst erop dat zij de kosten voor de extra maatregelen bovenop het systeem van BWL.2012.09.V1, niet heeft meegenomen in haar subsidieaanvraag.
4.1
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Regeling verstrekt de minister op aanvraag subsidie voor de aanschaf en installatie van een ammoniak reducerende eenheid door een vleeskalverenhouder.
4.2
Onder een ammoniak reducerende eenheid wordt ingevolge artikel 4.4.1 van de Regeling verstaan één of meer systemen die voldoen aan de voorwaarden van Bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
4.3
In Bijlage 1 van de Rav is bepaald dat onder code BWL.2012.09.V1 wordt verstaan een mechanisch geventileerde stal met hellende roostervloer in combinatie met hellende schijnvloer onder de roostervloer.
5. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de subsidieaanvraag van appellante voor haar stalsysteem terecht heeft afgewezen omdat dit systeem niet voldoet aan de voorwaarden van Bijlage 1 van de Rav, code BWL.2012.09.V01.
5.1
Niet in geschil is dat onder de code BWL.2012.09.V1 wordt verstaan een mechanisch geventileerde stal met hellende roostervloer in combinatie met hellende schijnvloer onder de roostervloer. Evenmin is in geschil dat appellante haar aanvraag voor meer dan alleen het in deze BWL-code omschreven stalsysteem heeft gedaan, namelijk ook voor – kort gezegd – het gescheiden afvoersysteem voor mest en urine. De daarbij horende extra voorzieningen (slangen voor de mestkoeling, bolle rubberen roosterelementen) staan ook ingetekend op de aangehechte tekening. Ook heeft appellante op verzoek van verweerder op 26 februari 2019 nog een aanvullende offerte voor de kosten van de vloerverwarmingsslang ingediend. Verder heeft appellante in haar aanvraag vermeld dat zij met haar systeem een reductiepercentage van 77% behaalt, een percentage dat aanmerkelijk hoger is dan het reductiepercentage van 40% dat hoort bij het systeem van de opgegeven BWL-code. Ten slotte heeft appellante vermeld dat zij in verband met de innovatieve aanvullingen een proefstalstatus heeft aangevraagd, zodat het door haar ontwikkelde stalsysteem in de toekomst mogelijk ook wordt vermeld op Bijlage 1 van de Rav.
5.2
Hieruit heeft verweerder terecht afgeleid dat het stalsysteem waarvoor appellante subsidie heeft aangevraagd, niet valt onder de omschrijving van het systeem van code BWL 2012.09.V01. Dat tijdens een controle op 22 augustus 2019 blijkens het daarover opgestelde controlerapport is vastgesteld dat een stal met code BWL.2012.09.V1 op het bedrijf aanwezig was, doet daaraan niet af, nu de aanvraag van appellante op meer betrekking had dan alleen op dat stalsysteem. Dat, zoals appellante aanvoert, het door appellante aangevraagde stalsysteem een ten opzichte van een stal met code BWL.2012.09.V1 hogere ammoniakreductie bereikt en in zoverre innovatiever is, doet daaraan evenmin af. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt betreft het hier een proefstal waarvoor nog geen Rav-code is vastgesteld, terwijl appellante vanwege de hogere ammoniakreductie daarvoor bewust heeft gekozen om te voldoen aan voorwaarden die de provincie stelt aan vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. Verweerder heeft de subsidieaanvraag dan ook terecht afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond
.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. A. Venekamp en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
w.g. H.O. Kerkmeester De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.