In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 oktober 2020, zaaknummer 18/2939, werd het beroep van appellante, een melkveehouderij, ongegrond verklaard. Appellante had een schadeverzoek ingediend in het kader van de Meststoffenwet (Msw), specifiek met betrekking tot fosfaatrechten. De zaak draaide om de vraag of appellante recht had op schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming, omdat zij investeringen had gedaan in haar bedrijf voordat zij de benodigde vergunningen had verkregen. Het College oordeelde dat appellante in maart 2015 investeringen had gedaan, terwijl de omgevingsvergunning en Nbw-vergunning pas in respectievelijk april en mei 2016 werden verleend. Hierdoor had appellante op het moment van investeren vooruitgelopen op het verkrijgen van de vergunningen, wat haar ondernemersrisico was. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last, en dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellante niet had aangetoond welke schade zij had geleden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers om risico's te dragen die voortvloeien uit hun investeringsbeslissingen, vooral in het licht van de regelgeving omtrent fosfaatrechten.