In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 oktober 2020, betreft het een beroep van een vennootschap onder firma (vof) tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake het fosfaatrechtenstelsel. De appellante, die een melkveehouderij exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat door de minister op 13.604 kg is vastgesteld. De appellante stelt dat het fosfaatrechtenstelsel inbreuk maakt op haar eigendomsrecht zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Tevens betoogt zij dat er sprake is van een individuele en buitensporige last door de investeringen die zij heeft gedaan in haar bedrijf.
Het College oordeelt dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De appellante had al een lange tijd een omgevingsvergunning voor het houden van een bepaald aantal dieren en heeft in 2014 geïnvesteerd in de uitbreiding van haar bedrijf. Het College concludeert dat de beslissingen van de appellante om uit te breiden, gezien de afschaffing van het melkquotum en de maatregelen die daarmee gepaard gingen, niet navolgbaar zijn. De appellante heeft niet aangetoond dat haar uitbreidingsplannen noodzakelijk waren voor de bedrijfsopvolging.
Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grondslag is voor vergoeding van schade wegens onrechtmatige besluitvorming. De appellante heeft niet onderbouwd welke schade zij zou hebben geleden. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.