ECLI:NL:CBB:2020:496
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en individuele en buitensporige last in het bestuursrecht
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over fosfaatrechten. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast op 20.824 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. Na bezwaar werd dit recht verhoogd naar 22.054 kg, maar appellante stelde dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door de ziekte van haar bestuurder, die op de peildatum niet in staat was om de beoogde uitbreiding van het bedrijf te realiseren.
Het College oordeelde dat de beroepsgrond van appellante niet slaagde. De minister had in de beslissing op bezwaar de knelgevallenregeling toegepast, waardoor hij niet meer hoefde te beslissen op het subsidiaire bezwaar van appellante. Het College benadrukte dat voor een geslaagd beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, er sprake moet zijn van een bijzondere individuele omstandigheid die buiten de invloedssfeer van de ondernemer ligt. Appellante had niet voldoende onderbouwd dat zij een individuele en buitensporige last ondervond, en het College concludeerde dat het beroep ongegrond was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voldoende bewijs te leveren voor claims van individuele en buitensporige lasten in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Het College heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen en vastgesteld dat de situatie van appellante niet voldeed aan de criteria voor een dergelijke claim.