In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de accountantskamer. Appellante, [naam 1] B.V., had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 1 juli 2019, waarin een klacht tegen registeraccountant [naam 2] RA ongegrond was verklaard. De klacht betrof de wijze waarop betrokkene een rapport had opgesteld in het kader van een juridische procedure, waarbij appellante stelde dat het rapport onvolledig en misleidend was. De accountantskamer had geoordeeld dat betrokkene niet in strijd had gehandeld met de fundamentele beginselen van professionaliteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. In hoger beroep heeft appellante vier grieven ingediend, gericht tegen deze oordelen. Het College heeft de grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de accountantskamer terecht had geoordeeld dat betrokkene zich had gehouden aan de voorwaarden van haar opdracht. Het College oordeelde dat betrokkene niet verplicht was om verdergaand onderzoek te doen naar de balansposten, aangezien de opdracht niet als een accountantscontrole was aangemerkt. De klacht van appellante werd ongegrond verklaard, en het College bevestigde de beslissing van de accountantskamer. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van accountants bij het opstellen van rapporten en de noodzaak om de belangen van zowel de opdrachtgever als derden in overweging te nemen.