In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2020, zaaknummer 18/1627, staat de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen de heffingen die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn opgelegd op basis van deze regeling. De heffingen zijn opgelegd voor vijf periodes, waarbij de totale heffing voor appellante € 77.659,- voor de eerste drie periodes en € 2.681,- voor de laatste twee periodes bedraagt. De minister heeft de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van appellante.
Tijdens de zitting op 24 juni 2020 is appellante niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Regeling, die op 1 maart 2017 in werking is getreden, heeft als doel de fosfaatproductie te beperken. Melkveehouders moeten hun veestapel verminderen tot een referentieaantal, dat is vastgesteld op basis van het aantal runderen op een bepaalde peildatum, verminderd met een percentage. De hoogte van de heffingen is afhankelijk van het aantal runderen dat boven het referentieaantal wordt gehouden.
Appellante betoogt dat de Regeling niet voorzienbaar was op het moment van haar investeringen in 2010, maar het College oordeelt dat het voor melkveehouders vanaf 2009 duidelijk had moeten zijn dat er maatregelen te verwachten waren na de afschaffing van het melkquotum. Het College concludeert dat appellante niet kan volhouden dat de heffingen onterecht zijn opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.