In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juni 2020, zaaknummer 18/2770, staat de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante centraal. Appellante, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op basis van de melkproductie en de aanwezige dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante betoogde dat verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met de gevolgen van een salmonella-uitbraak in 2012 en 2014, die leidde tot het afvoeren van twintig dieren. Ze voerde aan dat de minister de knelgevallenregeling niet correct had toegepast, omdat niet gerealiseerde uitbreidingen niet in aanmerking waren genomen bij de vaststelling van het fosfaatrecht.
Het College oordeelde dat verweerder de 5%-drempel van de knelgevallenregeling terecht had afgewezen, omdat appellante dit niet had betwist. Echter, het College kwam tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte had gesteld dat het primaire besluit niet was herroepen vanwege een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Appellante had aangetoond dat verweerder bij de vaststelling van de melkproductie was uitgegaan van onjuiste gegevens, waardoor aan de vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht was voldaan.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover daarin geen vergoeding voor de proceskosten in bezwaar was toegekend, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige voorbereiding van besluiten door de overheid en de juiste gegevensverzameling.