Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2020 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot alle vorengenoemde boetezaken met uitzondering van boetezaak 201702514. Tevens vecht appellante in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank aan wat betreft de daarin opgenomen proceskostenveroordeling voor het inhoudelijke beroep wegens de daarbij toegepaste matiging.
€ 1.050,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Nu de in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte (eenmalige) reiskosten reeds voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de procedure 18/2728, komen deze kosten in de onderhavige procedure niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking.
€ 2.107,46 ( € 1.057,46 vermeerderd met € 1.050,-).
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank hierbij de minister heeft veroordeeld in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 540,08;
- veroordeelt de minister in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep in eerste aanleg en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 2.107,46;
- draagt de minister op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 508,- aan appellante te vergoeden.
Bijlage I: van toepassing zijnde wettelijke voorschriften
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
(…)
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgelegd, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld”
“Artikel 1
1.Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”