ECLI:NL:CBB:2020:340

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
19/611
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang en kostenbesluit inzake overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een V.O.F. gevestigd te [plaats], en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan appellante was opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had op 16 oktober 2018 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij appellante werd verplicht om zorg te dragen voor een hygiënische huisvesting van de dieren en een schone en droge ligplaats. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin ook de kosten van de bestuursdwang werden vastgesteld op € 1.216,78.

Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft het College de bevindingen van toezichthouders van de NVWA besproken, die op 26 juni 2018 een controle hebben uitgevoerd op het bedrijf van appellante. De toezichthouders constateerden ernstige tekortkomingen in de huisvesting en verzorging van de dieren, waaronder onhygiënische omstandigheden en onvoldoende ligplaatsen. Appellante betwistte de bevindingen en voerde aan dat zij tijdig aan de last had voldaan. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat appellante de overtredingen had begaan en dat de handhaving gerechtvaardigd was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, evenals het beroep tegen het kostenbesluit.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders onder de Wet dieren en het Bhd, en bevestigt dat handhaving op basis van controlebevindingen gerechtvaardigd is, mits deze bevindingen niet onjuist zijn. Het College concludeerde dat appellante niet had voldaan aan de opgelegde maatregelen en dat de kosten van de bestuursdwang terecht in rekening waren gebracht.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2020 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F, te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. V.C. van der Velde),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri),

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
Bij besluit van 15 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 mei 2019 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van het toepassen van bestuursdwang vastgesteld op € 1.216,78.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Bosma, kantoorgenoot van de gemachtigde van appellante. Voor appellante zijn tevens verschenen [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 26 juni 2018 hebben twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waaronder een toezichthoudend dierenarts, een controle verricht op het bedrijf van appellante. De bevindingen van deze controle zijn door de toezichthouders neergelegd in het rapport van bevindingen van 11 juli 2018 (rapport van bevindingen I). Het rapport van bevindingen I vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende constateringen:
“Kalverenafdeling
(…)
Ik zag 1 dood kalf in een van de groepshokken. Ik, toezichthouder (…) hoorde [naam 1] zeggen dat hij het dode kalf nog niet had gezien maar dat hij het dode kalf direct uit het hok zou halen. Hierna heb ik, toezichthouder (…) de eenlingboxen gecontroleerd. Ik zag en voelde dat de bodembedekking in de eenlingbox waarin het kalf met werknummer 1293 en het kalf links van het voornoemde kalf werd gehouden nat en vuil was. Toen ik in beide hokken stapte hoorde ik soppende geluiden onder mijn laarzen. Ik zag en voelde dat deze beide kalveren niet de beschikking hadden over een comfortabele en zindelijke ligplek.
Hierna heb ik, toezichthouder (…), de 3 afzonderlijke groepshokken gecontroleerd. Ik zag dat [naam 1] kalveren hokken ging instrooien op het moment dat wij de controle in de stal gestart waren. Nadat ik in de afzonderlijke hokken was gegaan zag ik onder de dunne laag strooisel een dikke natte laag strooisel vermengd met mest en urine. Ik zag dat het beetje droog strooisel zo vertrapt zou worden in de natte onhygiënische onderlaag. Ik hoorde de verzadigde natte laag soppen onder mijn laarzen. Ik zag en voelde dat 8 kalveren niet de beschikking had
en over een comfortabele en zindelijke ligplek en gehouden werden in een onhygiënische huisvesting. (…)
“Ligboxen jongvee rechterzijde:
Ik, toezichthouder (…), zag in het eerste hok dat plus minus 9 kalveren werden gehouden. Ik zag dat deze kalveren kale nekken hadden door het schuren van de nek tegen het te lage voerhek tijdens het eten van de voergang. Ik zag dat er in het hok een rechtopstaande plank stond, direct achter het voerhek, waarvan het doel mij niet duidelijk was. Ik zag dat de dieren zich aan deze plank konden beschadigen. Ik zag een losstaand hek diagonaal in dit hok staan. Ik zag dat de dieren ‘in’ het hek konden stappen waarbij zij de poten konden beschadigen. Ik zag dat dit eerste hok te vuil en achterin te donker was. Ik zag dat de bodem in de ligboxen te vuil waren “(sic!)”. Ik zag op de bodem van deze ligboxen aangekoekte mest en een natte aanslag van een mengsel van mest en urine. Ik zag dat deze ligboxen nauwelijks waren ingestrooid. Ik zag 3 kalveren die mager waren en dikke buiken hadden. Ik hoorde (toezichthoudend dierenarts) zeggen dat het kalf met I&R werknummer [… 1] een ouder kalf was. Dit kalf werd qua grootte en gewicht door (toezichthoudend dierenarts) geschat op een leeftijd van 3,5 tot 4 maanden, maar bleek volgens de stallijst van 4-9-2017 te zijn (ouder dan 10 maanden). Het kalf was sterk achtergebleven in groei en ontwikkeling. Ik hoorde (toezichthoudend dierenarts) zeggen dat zij zich herinnerde van haar eerdere bezoeken aan het bedrijf dat de toestand voor de dieren in dit hok nauwelijks was gewijzigd. Zij zag dat de gang naar de melkstal nog steeds naast dit hok was. Zij zag ook dat op deze gang nog mest en urine lag. Zij zag dat er geen mogelijkheid was om met schone laarzen op de voergang in deze ligboxenstal te komen vanaf deze zijde. Zij zag dat het kleed dat tussen deze gang en het kalverhok was gehangen was stukgegaan. (…)
Hokken 2 en 3 (jongvee, rechterzijde):
Ik, toezichthouder (…) zag dat de afscheiding tussen deze hokken verbogen was en dat de kalveren door het hek van hok 2 naar hok 3 gingen. Ik zag en telde dat in ruimte 2 en 3 plus minus 26 runderen werden gehouden. Ik zag vervolgens een metalen hek plat op de roosters liggen. Ik zag tevens grote gaten in de betonnen roostervloer. Ik zag dat deze gaten zo groot waren dat de dieren de klauwen in de gaten en/of aan de randen van deze gaten in deze roostervloer konden beschadigen. Ik zag dat het een gevaarlijke situatie was. Ik zag dat de planken onder het voerhek op meerdere plaatsen kapot waren en dat er voer op de roosters was gekomen. Ik zag ook dat het in deze afdeling erg donker was. Ik zag dat de bodem in de ligboxen te vuil waren “(sic!)”. Ik zag op de bodem van deze ligbozen aangekoekte mest en een natte aanslag van een mengsel van mest en urine. Ik zag dat deze ligboxen nauwelijks waren ingestrooid. Ik zag dat de voornoemde runderen niet de beschikking hadden over een droge en schone ligplaats en gehouden werden in onhygiënische huisvesting. Tevens zag ik dat de dieren werden gehouden tussen materialen met uitsteeksels en scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden. (…)
Ligboxen jongvee linkerzijde:
Ik, toezichthouder (…) bevond mij tussen de runderen in het linker gedeelte van de stal. Ik zag en telde plus minus 24 runderen. Ik zag dat de bodembedekking in de ligboxen bevuild was met aangekoekte mest en deels bezet waren met een vochtig mengsel van mest en urine. Ik zag dat de runderen niet de beschikking hadden over een droge en schone ligplaats. Tevens zag ik dat de dieren gehouden werden in een onhygiënische huisvesting. Voorts zag ik dat metalen ligboxafscheidingen afgebroken waren en ik zag metalen uitsteeksels met scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden. (…)
Ligboxenstal, melkkoeien, linkerzijde
Na de controle in de jongveestal hebben wij, toezichthouder (…) en (toezichthoudend dierenarts) de ligboxenstal voor het melkvee gecontroleerd. Ik zag en telde aan de linkerzijde plus minus 37 runderen. Ik zag dat (toezichthoudend dierenarts) tussen de runderen liep en ik hoorde haar zeggen dat zij verschillende runderen kreupel zag lopen. Ik hoorde van haar de volgende opsomming:
- Rund met I&R werknummer: [… 2] linksvoor kreupel;
- Rund met I&R werknummer: [… 3] rechtsachter kreupel;
- Rund met I&R werknummer: [… 4] rechtsvoor ernstig kreupel;
- Rund met I&R werknummer: [… 5] rechtsachter kreupel;
- Rund met I&R werknummer: [… 6] rechtsachter kreupel.
Ik zag dat deze voornoemde runderen de betreffende poten nauwelijks belastten. Tevens zag ik in dit gedeelte van de stal, ondanks de nu rondgaande mestrobot, nog veel mest op de roosters liggen.
Ligboxenstal melk runderen, linkerzijde:
Ik, toezichthouder (…) zag dat hier de melkrunderen liepen en dat deze vrije uitloop naar het weiland hadden. Ik zag dat bij de betonnen afstap, achter de stal, naar het weiland nog een niveauverschil te zien was waaraan de runderen hun poten konden beschadigen aan de scherpe randen van het beton. (…)
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de Wet dieren en het Bhd. Aan appellante zijn de volgende maatregelen opgelegd:
“1. Draag er zorg voor dat alle runderen over een schone en droge ligplaats en een hygiënische huisvesting kunnen beschikken. Daarnaast dient u er zorg voor te dragen dat voor kalveren de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is en beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor kalveren.
2. Draag er zorg voor dat de behuizing, waaronder begrepen de vloer, waarin uw dieren verblijven op zodanige wijze zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan de dieren zich kunnen verwonden.
3. Draag er zorg voor dat een ziek of gewond dier onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.”
Appellante dient deze maatregelen binnen één week na dagtekening van de last uit te voeren.
1.3
Bij brief van 26 november 2018 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.4
Op 11 maart 2019 hebben twee toezichthouders van de NVWA, waaronder een toezichthoudend dierenarts, een hercontrole verricht op het bedrijf van appellante. De bevindingen van deze controle zijn door de toezichthouders neergelegd in het rapport van bevindingen van 29 maart 2019 (rapport van bevindingen II). Het rapport van bevindingen II vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende constateringen:
“Kalverenstal
(…)
Toen ik, toezichthouder (…) de kalverenverblijven wilde controleren zag ik [naam 2] met schoon droog stro de stal in komen. Ik zag dat hij de éénlingboxen begon op te strooien. Hierna heb ik elk afzonderlijke éénlingbox gecontroleerd. Ik zag dat de bodem in de box waarin het kalf met werknummer [… 7] werd gehouden schoon en droog was. Ik zag en voelde, nadat ik het beetje droge stro met mijn laars had weggehaald, dat de bodembedekking in de overige éénlingboxen kletsnat was. Ik concludeerde dat het beetje droge stro snel vertrapt zou zijn in de natte ondergrond. Ik hoorde soppende geluiden onder mijn laarzen. Ik zag dat de kalveren met werknummer [… 8] / [… 9] / [… 10] / [… 11] / [… 12] en [… 13] niet de beschikking hadden over een comfortabele en zindelijke ligplek. Tevens zag ik dat deze voornoemde kalveren gehouden werden in een onhygiënische huisvesting. Ik zag aan de voerhekken van de éénlingboxen waarin de kalveren werden gehouden kunststof voeremmers hangen. Ik zag dat deze voeremmers ernstig vervuild waren. Ik zag dat de voeremmers deels bezet waren met een aangekoekte bruingrijs kleurige vuilaanslag. Ik zag voor de éénlingboxen een grup ‘lopen’ (grup = open mestgoot). Ik zag een natte, stinkende smurrie in deze grup. Ik zag een mengsel van mest, urine en voer/melk. Ik rook een afwijkende penetrante geur boven en bij deze grup. (…)
Jongveestal
(…)
Rechterzijde vak 1
Ik, toezichthouder (…) zag en telde dat in deze ruimte 9 kalveren werden gehouden. Ik zag dat het haarkleed, de poten, delen van de vang, delen van de achterhand en pluimen van de staarten van deze kalveren vervuild waren met aangekoekte en deels natte mest. Ik zag bij meer dan 4 van deze kalveren kale plekken in de nek, vlak achter de kop. Ik zag dat de metalen buis van het voerhek te laag gemonteerd was. Ik zag dat de nekken van de kalveren tijdens het vreten tegen de buizen schuurden. Toen ik de voornoemde ruimte inging zag ik dat het erg donker was. Met de LUX light meter app op de telefoon heb ik het licht op een aantal plaatsen gemeten. Ik zag dat de meter, in een groot gedeelte van deze afdeling 0 lux aangaf. Ik zag dat de mestroosters erg vuil waren. Ik zag oude aangekoekte zwartkleurige mest. Tevens zag ik dat de ligboxen sterk vervuild waren met zwartkleurige aangekoekte mest. Ik zag nagenoeg geen strooisel in de boxen. Ik zag dat het plafond van een zolder boven de voornoemde ruimte deels beschadigd was. Ik zag loshangende balken en een constructie die er niet degelijk, mogelijk gevaarlijk, uitzag. Ik voelde een sterke tocht in voornoemde ruimte. Ik hoorde (toezichthoudend dierenarts) aan [naam 2] vragen of de schuifdeuren van de stal niet dicht konden omdat de kalveren op de tocht stonden. Ik hoorde [naam 2] zeggen dat de deuren niet dicht konden omdat het schuifsysteem defect was. Ik zag dat de kalveren niet de beschikking hadden over een comfortabele en zindelijke ligplek en gehouden werden in een onhygiënische donkere huisvesting. (…)
Rechterzijde vak 2
Ik, toezichthouder (naam toezichthouder) zag dat dit vak opgedeeld was in twee aparte vakken en dat in deze ruimte plus minus 20 runderen werden gehouden. Ik zag dat de afscheiding tussen twee aparte ruimten zo ondeugdelijk was dat de dieren door deze afscheiding konden lopen en daardoor de beschikking hadden over beide vakken. Ik zag een persoon, die later [naam 1] senior bleek te zijn, de ligboxen met een beetje op zaagsel lijkend materiaal instrooien, over het aangekoekte vuil heen. Ik zag dat de roosters en de boxen in deze ruimte zeer vuil waren. Ik zag dat delen van de roostervloer en de ligboxen bezet waren met een zwartkleurige aangekoekte mestaanslag. Ik zag geen matten in de boxen. Ik zag dat de kalveren alleen konden liggen op het vervuilde beton. Ik zag dat de kalveren niet de beschikking hadden over een comfortabele en zindelijke ligplek en gehouden werden in onhygiënische huisvesting. Voorts zag ik dat een deel van de vloerplank, een verticaal geplaatste plank onder het voerhek om ervoor te zorgen dat er geen mest op het voer komt en dat geen voer op de mestroosters kan komen, verdwenen was. Tevens zag ik dat de 20 kalveren gehouden werden tussen materialen met uitsteeksels en scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden. Ik zag losse en uitstekende pijpen van box-afscheidingen en losse metalen pijpen met uitsteeksels en scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden in twee ligboxen. (…)
Linkerzijde (…)
Ik, toezichthouder (…) zag dat in het ligboxengedeelte, aan de linkerzijde van de stal, plus minus 20 runderen werden gehouden. Ik zag geen strooisel en/of matten in de boxen. Ik zag dat de runderen allen de beschikking hadden over een ligplaats op het kale beton. Ik zag dat de roosters en de boxen in deze ruimte zeer vuil waren ik zag dat delen van de roostervloer en de ligboxen bezet waren met een zwartkleurige aangekoekte mestaanslag. Ik zag dat de runderen in deze ruimte niet konden beschikken over een droge, schone, comfortabele ligplaats en gehouden werden in een onhygiënische huisvesting. (…)
Ligboxenstal melkrunderen
Tijdens de controle in de voornoemde stal zag ik dat de melkrunderen gehouden werden tussen materialen met uitsteeksels en scherpe randen waaraan de runderen zich konden verwonden. Ik zag bij een voerderautomaat een uitstekende metalen strip met scherpe randen. Tevens zag ik bij enkele ligboxen uitstekende metalen pijpen met scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden. Ik zag voor het voerhek voer voor het melkvee liggen. Ik zag tussen het voer, op meerdere plekken, stukken landbouwplastic/kuilfolie.”
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het kostenbesluit.
3. Appellante betwist dat zij de in het bestreden besluit genoemde overtredingen van de Wet dieren en het Bhd heeft begaan. Appellante voert aan dat de hokken van de jongste kalveren met grote regelmaat worden uitgemest. De jongste kalveren zitten tot veertien dagen in een éénlinghok. Na veertien dagen worden de jongste kalveren uit de hokken gehaald en dan worden deze hokken geheel leeggehaald en uitvoerig gereinigd. Daarnaast worden de hokken twee maal per dag gecontroleerd en indien nodig rijkelijk voorzien van stro. Hetzelfde geldt voor de groepshokken. Vlak voordat de controle plaatsvond zijn de dieren ingeënt. Het inenten van de dieren veroorzaakt stress, waardoor er een aantal hekken in de hokken zijn gesneuveld. Ten tijde van de controle waren deze hekken nog niet gerepareerd. Er was geen sprake van scherpe randen of uitsteeksels die letsel of pijn konden veroorzaken. De beschadigingen aan de roostervloer waren dusdanig gering dat de dieren zich hier niet aan konden verwonden. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Appellante wijst ter onderbouwing van haar standpunten op de verklaringen van de dierenartsen [naam 4] ( [naam 4] ) van 6 mei 2019 en [naam 5] ( [naam 5] ) van 7 mei 2019. De kosten van het toepassen van bestuursdwang zijn ten onrechte met het kostenbesluit bij appellante in rekening gebracht omdat appellante tijdig aan de last heeft voldaan.
4. Voor de beoordeling van deze zaak gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Last onder bestuursdwang
5.1
Het College stelt vast dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat appellante tijdig aan de derde maatregel heeft voldaan en dat de last ten aanzien van deze maatregel is uitgewerkt. Appellante heeft daarop de beroepsgronden die betrekking hebben op de derde maatregel ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgronden behoeven verder dan ook geen bespreking.
5.2
Met betrekking tot de beantwoording van de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellante de in dat besluit genoemde overtredingen van de Wet dieren en het Bhd heeft begaan, voert appellante terecht aan dat het op de weg ligt van het bestuursorgaan dat een handhavingsbesluit neemt, om te bewijzen dat sprake is van overtreding van het voorschrift ter handhaving waarvan dat besluit is genomen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 18 februari 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:29). Volgens vaste jurisprudentie van het College, onder meer de uitspraak van 1 maart 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:81), mag een bestuursorgaan daarbij in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien die controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt vervolgens op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat die bevindingen niettemin onjuist zijn.
5.3
Ten aanzien van maatregel 1 (schone en droge ligplaats en hygiënische huisvesting) overweegt het College als volgt.
5.3.1
Deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren, artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd en artikel 2.36 van het Bhd.
5.3.2
De toezichthouders hebben geconstateerd dat zowel in de éénlingboxen, de groepshokken en de ligboxen voor het jongvee de bodembedekking nat en vuil was. Er was op diverse plaatsen sprake van aangekoekte mest en een natte aanslag van een mengsel van mest en urine. Dit beeld wordt ook bevestigd in de bij het rapport van bevindingen I behorende foto’s en in de veterinaire verklaring van de toezichthoudend dierenarts (veterinaire verklaring I). Gelet op deze constateringen acht het College niet aannemelijk dat de hokken ten tijde in geding op de door appellante genoemde wijze waren schoongemaakt en schoon gehouden (uitmesten met grote regelmaat, controle van de hokken twee maal per dag, rijkelijk voorzien van stro). In vorengenoemde verklaring van dierenarts [naam 4] ziet het College geen grond om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouders. In deze verklaring wordt in het algemeen ingegaan op het welzijn van de op het bedrijf van appellante aanwezige dieren. [naam 4] verklaart, voor zover hier van belang, dat hij sinds eind 2017 actief betrokken is bij het bedrijf van appellante en dat hij bij geplande en onverwachte bezoeken in de strohokken geen kalveren heeft aangetroffen die een natte vacht, ligplekken of een kale huid hadden ten gevolge van een natte ondergrond. Deze algemene verklaring ziet echter niet specifiek op de constateringen die zijn gedaan tijdens de controle op 26 juni 2018 en die worden bevestigd door de bij het rapport van bevindingen I behorende veterinaire
verklaring I. Deze verklaring vormt daarom onvoldoende tegenbewijs.
5.3.3
Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat sprake was van overtreding van de in 5.3.1 genoemde voorschriften. Verweerder was dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
5.4
Met betrekking tot maatregel 2, die ziet op het zorgen voor een behuizing die zodanig is dat deze geen verwondingen kan veroorzaken bij de daar gehuisveste dieren, overweegt het College als volgt.
5.4.1
Verweerder heeft deze maatregel gebaseerd op overtreding van artikel 1.8, tweede lid, van het Bhd. Uit het rapport van bevindingen I en de daarbij horende foto’s blijkt dat in de ligboxenstal diverse materialen met scherpe en uitstekende delen lagen, zoals een plat liggend metalen hek en de constatering dat de betonnen roosters waren uitgesleten en/of beschadigd. Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 1.8, tweede lid, van het Bhd heeft overtreden. Dat een aantal hekken kort voor de controle zijn gesneuveld maar nog niet waren gerepareerd, zoals door appellante is aangevoerd, doet hier niets aan af. In de verklaring van dierenarts [naam 4] , die stelt dat hij geen kalveren is tegengekomen met verwondingen of beschadigingen als gevolg van mogelijke uitstekende delen, ziet het College geen reden voor twijfel aan genoemde constateringen in het rapport van bevindingen I. Voor overtreding van genoemde bepaling is voldoende dat de dieren zich kunnen verwonden aan scherpe randen of uitsteeksels en is niet vereist dat dergelijke verwondingen zijn geconstateerd.
5.4.2
Dit betekent dat verweerder ook wegens deze overtreding bevoegd was om daartegen handhavend op te treden.
5.5
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is niet gebleken.
5.6
Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
Kostenbesluit
6.1
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de kosten van het toepassen van bestuursdwang terecht met het kostenbesluit bij appellante in rekening heeft gebracht. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
6.2
Verweerder heeft, gelet op het rapport van bevindingen II, de daarbij horende foto’s en de bijbehorende veterinaire verklaring van de toezichthoudend dierenarts (veterinaire verklaring II) vastgesteld dat geen uitvoering is gegeven aan de maatregelen 1 en 2 van de last onder bestuursdwang. Het rapport van bevindingen II vermeldt, kort samengevat weergegeven, dat de toezichthouders bij de hercontrole hebben geconstateerd dat wat betreft de ligplaatsen de situatie niet was verbeterd. De toezichthouders hebben geconstateerd dat zowel in de éénlingboxen, de groepshokken als de ligboxen voor het jongvee de bodembedekking nat en vuil was. Er was op diverse plaatsen sprake van aangekoekte mest en een natte aanslag van een mengsel van mest en urine. Verder vermeldt het rapport van bevindingen II dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat in een hok (rechterzijde vak 2) 20 kalveren gehouden werden tussen materialen met uitsteeksels en scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden. Een toezichthouder zag losse en uitstekende pijpen van box-afscheidingen en losse metalen pijpen met uitsteeksels en scherpe randen in twee ligboxen. Bij de ligboxenstal van de melkrunderen zag de toezichthouder bij enkele ligboxen uitstekende metalen pijpen met scherpe randen waaraan de dieren zich konden verwonden.
6.3.1
Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat er een strafrechtelijke procedure heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de hercontrole op 11 maart 2019, dat zij door de economische politierechter is vrijgesproken van het tenlastegelegde en dat verweerder daarom het kostenbesluit niet op deze feiten mocht baseren. Ter ondersteuning van deze stelling heeft appellante de aantekening van het mondelinge vonnis van de economische politierechter van de rechtbank Noord-Nederland van 9 december 2019 overgelegd, alsmede de dagvaarding van het Functioneel Parket te Zwolle van 24 juni 2019 met parketnummer 84-142012-19.
6.3.2
Het College stelt vast dat uit deze dagvaarding blijkt dat appellante vier feiten, die zij op of omstreeks 11 maart 2019 zou hebben begaan, ten laste zijn gelegd. De feiten 1 en 2 zijn hier van belang.
Volgens feit 1 heeft appellante op of omstreeks genoemde datum te [plaats] (gemeente: [gemeente] ), al dan niet opzettelijk, in strijd met artikel 1.7, aanhef en onder d, Bhd een aantal runderen en/of kal(f)(veren) gehouden, terwijl zij er geen zorg voor heeft gedragen dat dit/ deze kalf(veren) en/of die/dat rund(eren) een toereikende behuizing had(den) onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Volgens feit 2 heeft appellante op of omstreeks genoemde datum te [plaats] (gemeente: [gemeente] ), al dan niet opzettelijk, in strijd met artikel 1.8, tweede lid, Bhd een aantal runderen en/of kalveren gehouden, terwijl de behuizing waarin dit kalf/ deze kal(f)(veren) en/ of rund(eren) werd(en) gehouden, niet op zodanige wijze was ontworpen en/of gebouwd en/of onderhouden dat bij dat/ die kalf(veren) en/of rund(eren) geen letsel of pijn veroorzaakt kon worden en/ of geen scherpe randen of uitsteeksels bevatte waaraan het dat/die kalf(veren) en/of rund(deren) zich kon(den) verwonden.
Voorts stelt het College vast dat uit genoemde aantekening van het mondelinge vonnis blijkt dat appellante van de vorengenoemde feiten 1 en 2 is vrijgesproken. Uit deze aantekening kan niet worden opgemaakt op grond waarvan de economisch politierechter tot vrijspraak is gekomen. Appellante heeft ook niet op de voet van artikel 378, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering om een motivering verzocht. Reeds omdat een motivering van deze vrijspraak ontbreekt, ziet het College daarin onvoldoende grond voor de conclusie dat verweerder bij het kostenbesluit ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig heeft voldaan aan de maatregelen 1 en 2 van de last en de daaraan ten grondslag gelegde overtredingen niet waren beëindigd. Omdat een motivering ontbreekt, kan het College ook zonder twijfel op te roepen over de juistheid van de gronden waarop het vonnis van de politierechter berust, tot een oordeel komen over het kostenbesluit.
6.4
Gelet op het rapport van bevindingen II, de daarin opgenomen foto’s en de veterinaire verklaring II is het College van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig heeft voldaan aan de maatregelen 1 en 2 van de last. Het College ziet in de door appellante overgelegde verklaringen van de dierenartsen [naam 4] en [naam 5] geen aanleiding voor een ander oordeel. De verklaring van [naam 4] beschrijft in het algemeen een aantal zaken die volgens hem van invloed zijn op de diergezondheid op het bedrijf van appellante, maar gaat niet specifiek en concreet in op vorengenoemde constateringen van de toezichthouders bij de hercontrole. De verklaring van [naam 5] vermeldt dat de dierenarts ten tijde van de hercontrole aanwezig was op het bedrijf van appellante en dat hij heeft waargenomen dat de kalveren in de individuele strohokken er goed uitzagen, goed in conditie waren en niet zichtbaar te kampen hadden met diarree en/of longontsteking. Hij constateerde dat de kalveren schoon waren, wat er op duidt dat ze niet in de mest lagen of hebben gelegen. De verklaring vermeldt niet welke hokken de betrokken dierenarts heeft gezien en voorts wordt niet gericht ingegaan op de constateringen van de toezichthouders met betrekking tot de toestand van de bodembedekking. Tegenover de bevindingen van de toezichthouders kent het College aan de enkele waarneming van [naam 5] dat de kalveren schoon waren geen doorslaggevende betekenis toe. Voorts is van belang dat de verklaring van [naam 5] niet ingaat op de bevindingen van de toezichthouders wat betreft de aangetroffen voorwerpen.
6.5
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien om geheel of gedeeltelijk van het kostenverhaal af te zien.
6.6
Het beroep, voor zover gericht tegen het kostenbesluit, is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Bijlage

De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2.1 Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. (…)
Artikel 2.2 Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
(…)
Het Bhd luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1.6 Houden van dieren
(…)
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
(…)
Artikel 1.7 Verzorgen van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
(…)
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
e. een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgt toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier;
f. toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen;
(…)
Artikel 1.8 Behuizing
(…)
Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.
Artikel 2.36 Ligruimte
1. De ligruimte van een stal is comfortabel en zindelijk, beschikt over een behoorlijke afvoer en is niet schadelijk voor de kalveren.”