ECLI:NL:CBB:2020:299
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen boetes opgelegd aan tandprotheticus wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een tandprotheticus tegen boetes die zijn opgelegd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De appellant, die zijn activiteiten als tandprotheticus uitvoerde onder verschillende handelsnamen, werd beschuldigd van het in rekening brengen van tarieven voor niet-geldige prestaties en het niet voldoen aan administratieve eisen. De NZa had vastgesteld dat appellant in de periode van 1 januari 2013 tot en met 9 juli 2015 onterecht een bedrag van € 102.054,61 in rekening had gebracht bij zijn cliënten. De opgelegde boetes van in totaal € 112.000,- waren gebaseerd op de omzet van de eenmanszaak van appellant, die in 2015 € 16.000,- bedroeg, en werden gekwalificeerd als zeer ernstige overtredingen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet op de hoogte was van de overtredingen en dat de boetes onevenredig waren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de rechtbank Rotterdam de eerdere uitspraak terecht had bevestigd, en dat appellant als drijver van zijn eenmanszaak verantwoordelijk was voor de overtredingen. De rechtbank oordeelde dat er geen onderscheid kon worden gemaakt tussen appellant en zijn eenmanszaak, en dat de boetes terecht waren opgelegd. De rechtbank bevestigde dat de boetes evenredig waren, gezien de ernst van de overtredingen en het financiële voordeel dat appellant had genoten.