ECLI:NL:CBB:2020:184
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- I.M. Ludwig
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten en individuele lasten in de landbouwsector
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 maart 2020, zaaknummer 18/1768, staat de beoordeling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 13 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 11.353 kg, waarbij een korting van 952 kg was toegepast. Appellante betoogde dat zij grondgebonden was door de aankoop van een akkerbouwbedrijf in april 2015 en dat de toegepaste korting een individuele en buitensporige last op haar legde, wat in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het College oordeelde dat de minister bij de vaststelling van de fosfaatruimte geen onjuiste uitgangspunten had gehanteerd. De beoordeling of de 79 ha grond tot het bedrijf van appellante behoorde, hing af van de feitelijke beschikkingsmacht op 15 mei 2015. Aangezien de grond pas in november 2015 aan appellante was geleverd, kon deze niet worden meegenomen in de fosfaatruimte. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. De generieke korting van 8,3% op zich was geen onevenredige last, en de investeringen van appellante waren niet onomkeerbaar.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om rekening te houden met de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel bij investeringen en de aankoop van grond. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het door appellante betaalde griffierecht moest worden vergoed en dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld.