ECLI:NL:CBB:2020:158
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Handhaving van de Taxiverordening in Amsterdam en de gevolgen van het aanbieden van taxivervoer zonder vergunning
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 maart 2020, ECLI:NL:CBB:2020:158, staat de handhaving van de Taxiverordening in Amsterdam centraal. Appellant, werkzaam als chauffeur voor Uber, ontving een last onder dwangsom van de gemeente Amsterdam wegens het aanbieden van taxivervoer zonder de vereiste Taxxxivergunning. De zaak begon met een besluit van 9 augustus 2018, waarin de gemeente appellant een last onder dwangsom oplegde na een controle op 30 mei 2018. Tijdens deze controle werd vastgesteld dat appellant met zijn taxi stilstond op een bekende illegale opstapplaats zonder klanten op te halen of af te zetten. Appellant voerde aan dat hij enkel aan het telefoneren was en dat hij geen taxivervoer aanbood. Het College oordeelde echter dat het feit dat appellant op een illegale opstapplaats stond, zonder bewijs van een bestelde rit, voldoende was om te concluderen dat hij taxivervoer aanbood. De beroepsgrond dat een eerdere strafbeschikking wegens gebrek aan bewijs was geseponeerd, werd verworpen, omdat de bestuursrechtelijke procedure minder strenge bewijsregels kent dan de strafrechtelijke. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van de gemeente om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Taxiverordening.