ECLI:NL:CBB:2020:149
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen van productiebeperkende maatregelen voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 maart 2020, zaaknummer 18/1295, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een vennootschap onder firma (V.O.F.), heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 3 januari 2018 het fosfaatrecht van appellante vaststelde. Dit besluit werd later door de minister herzien, maar het bezwaar van appellante werd opnieuw ongegrond verklaard. De zaak draait om de vraag of het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met het recht op eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Appellante stelt dat het fosfaatrechtenstelsel haar ongestoord genot van eigendom aantast en dat zij een individuele en buitensporige last ervaart. De minister betwist dit en stelt dat appellante zich bewust had moeten zijn van de risico's van productiebeperkende maatregelen op het moment van de aankoop van een tweede melkveebedrijf. Het College oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt. Het College concludeert dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante.
De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond is verklaard. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-.