6.3Niet in geschil is dat op het primaire besluit het juiste adres staat vermeld. Verder staat op het primaire besluit “31 oktober 2018” bij “datum” vermeld. Een aparte verzenddatum staat op het besluit niet vermeld. Verweerder heeft ten bewijze van de verzending van het primaire besluit aan appellant zijn verzendadministratie overgelegd (mail met upload bestand met primair besluit naar drukker, schermprint uit dat bestand van het primaire besluit, orderbevestiging drukker, facturen van drukker en PostNL, waarin telkens dezelfde referentie wordt vermeld die betrekking heeft op genoemd bestand). Het College is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde verzendadministratie aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder de batch met daarin het primaire besluit op 30 oktober 2018 aan de drukker heeft aangeboden, dat de drukker daarna het primaire besluit aan PostNL heeft aangeboden met de opdracht het besluit binnen 24 uur te bezorgen, hetgeen in lijn is met de datering van het besluit (31 oktober 2018), en dat het primaire besluit naar het juiste adres is verzonden. Nu het primaire besluit op de door artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze aan appellant bekend is gemaakt, had het bezwaarschrift van appellant uiterlijk 12 december 2018 ingediend moeten zijn bij verweerder. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellant echter pas op 20 december 2018 per fax ontvangen. Naar het oordeel van het College staat daarom vast dat sprake is van een termijnoverschrijding. Appellant heeft zijn bezwaarschrift niet tijdig ingediend.
7. Omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit met daarop het adres van appellant op 30 oktober 2018 ter verzending aan PostNL heeft aangeboden en daarmee het vermoeden dat het besluit op het daarop vermelde adres van appellant is bezorgd gerechtvaardigd is, is het aan appellant om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Met zijn enkele, ongemotiveerde stellingen dat niet voetstoots ervan kan worden uitgegaan dat alle aan PostNL aangeboden stukken op het juiste adres worden bezorgd en dat het haast onmogelijk is om aan te tonen dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen, heeft appellant geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van het onderhavige besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
8. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Nu de inhoud van het primaire besluit is omschreven in de terugvorderingsbrief van 15 november 2018, had appellant kunnen weten dat het primaire besluit genomen was. Hij had dan ook nog tijdig voor het einde van de bezwaartermijn (12 december 2018) bezwaar kunnen maken. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
9. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Aan bespreking daarvan komt het College dan ook niet toe.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
w.g. H.L. van der Beek w.g. C.H.R. Mattheussens